Door Eric R.J. Wils, datum 10 maart 2025
Inhoudsopgave
Inleiding
Ledental en locatie
Discussie over voortbestaan
Twee lang zittende bestuursleden
RCK en de KNCV
RCK en het Bataafsch Genootschap
Excursies
Lustrumvieringen
Gehouden voordachten
Op naar de 100 jaar
Noten
Bijlage: Lijst met voordrachten 1963-1988 (pdf)
Inleiding
Na het herstel van de oorlogsschade bouwde Rotterdam met opgestroopte mouwen verder aan de stad, de haven en de industrie. Een metrolijn, een spoorwegtunnel, een nieuwe Willemsbrug over de Maas, hoge kantoorgebouwen en wolkenkrabbers. Zoals een chroniqueur het in 1989 verwoordde: ‘die stad komt nooit af’ (1). En ook de haven en industrie breidden gestaag uit richting de kust. In 1969 werd zelfs het megalomane Plan 2000+ gelanceerd waarbij de twee Zuid-Hollandse eilanden zouden worden herschapen tot een reusachtig woon-, haven- en industriegebied. Door het winnen van de Europacup door Feyenoord in mei 1970 was Rotterdam ook nog een voetbalstad van naam geworden.Na de energiemanifestatie E55 werd er in 1970 nog een grote manifestatie georganiseerd: C70. De ‘C’ stond niet voor chemie maar voor communicatie met als motto leefbaarheid. En dat gaf mede de aanzet tot proteststemmen als ‘Leefbaar Rotterdam’ en ‘Geen milieuvervuilende industrie’ (2).
In november 1963 woedde er een grote brand bij het kunstmestbedrijf ENCK/Deltachemie in Vlaardingen. Ongeveer 4500 ton kunstmest ging in vlammen op en er ontstond een giftige gaswolk met nitreuze dampen. Door de oostelijke wind dreef de wolk niet over het centrum van Vlaardingen (3). Maar bij een zuidelijke wind kwam de luchtverontreiniging van de chemische industrie uit de Botlek wel over de stad heen en was de stank soms zo erg dat kinderen niet naar school mochten. Vlaardingen was de stankstad van Nederland. In het Chemisch Weekblad verscheen in 1968 nevenstaande tekening van het beeld van de chemie (4).
De chemische industrie liep tegen haar grenzen aan en dat kon ook worden gezegd van de Rotterdamsche Chemische Kring (RCK), waar zelfs werd getwijfeld over het voortbestaan. In dit vierde artikel over de RCK, na de beschrijving van de beginjaren, de perioden 1924-1943 en 1945-1963, wordt ingegaan op de jaren 1963 tot 1988. Een periode die werd afgesloten met de viering van het 75-jarig bestaan.
Locatie en ledental
Rond 1970 werd van vergaderlocatie veranderd. Het gebouw van het Departement Rotterdam van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Pharmacie (KNMP) in de Maasstraat werd ingeruild voor de filmzaal van het gebouw van Shell Nederland aan het Hofplein 20. De contacten van RCK-leden als ir. T.F. Risselada, een periode RCK-voorzitter en werkzaam bij Shell Nederland Chemie, zullen daarbij een rol hebben gespeeld. In 1986 kwam de RCK voor het laatst samen in het Shellgebouw om bij het begin van seizoen 1986-1987 te vergaderen in de in 1967 opgerichte Gemeentelijke Laboratoriumschool voor Middelbaar- en Hoger Laboratorium Onderwijs, het Van ’t Hoff-instituut aan de Bergsingel. Zodat er toch weer een connectie kwam met Jacobus van ’t Hoff, al was het maar in naam. Er vormde zich wel een band met het hogere chemie-onderwijs in Rotterdam.
In 1960 telde de RCK 108 leden volgens het jaarverslag. In het archief van de RCK ontbreken helaas de jaarverslagen over de jaren zestig en niet in ieder beschikbaar jaarverslag werd het ledental vermeld. In 1971 bedroeg het aantal 110. Dit aantal zakte in de volgende jaren tot 82 maar steeg weer tot 127 in 1978, waarvan 17 leerlingen van het Van ’t Hoff Instituut. In 1987 telde de RCK 106 leden. Er was dus sprake van een weliswaar wisselend maar over de periode 1960-1987 redelijk stabiel ledental van boven de 100 personen. De jaarlijkse contributie werd geleidelijk verhoogd en bedroeg fl. 8 in 1967 en steeg tot fl. 35 in 1987.
In 1971 verscheen in het Chemisch Weekblad van 23-30 juli een overzicht van de toen bestaande 15 chemische kringen onder de KNCV met de contactpersonen (hieronder weggelaten) en enkele gegevens. De grootste kring was de samenvoeging van de kringen uit Den Haag, Leiden en Delft, maar die had geen lang leven meer en werd wegens gebrek aan belangstelling opgeheven. De tweede in grootte was de in 1927 opgerichte Kring Eindhoven. Qua ledental behoorde de RCK in 1971 tot de brede middengroep. Naast de 13 kringen opgenomen in de tabel bestond er nog een Kring Noord-Holland Noord (had alleen een bestuur) en een Kring Zwolle. In Zwolle waren na 1967 geen activiteiten (lezingen dan wel excursies) meer georganiseerd, maar men hoopte weer te starten hetgeen inderdaad ook geschiedde.
In 1976 waren er nog tien kringen over en in 1988 nog slechts zeven, waarvan de RCK de oudste was. Na het stoppen van de Kring Eindhoven in 2002 zijn er anno 2025 nog zes kringen actief. Naast de in het zwart afgedrukte vijf kringen in de tabel is dat de Kring Zwolle. Kring Utrecht ging over in de Kring Midden Nederland. De geschiedenis van de Kringen Den Bosch en Eindhoven werd beschreven in boekjes met het periodiek systeem op de cover (5, 6).
KNCV-Kring | Leden in 1971 | Contributie (fl.) | Activiteiten per jaar |
Apeldoorn | 57 | 7.50 | 5 |
Breda | 20 | 7.50 | 6 |
Dordrecht | 50 | 7 | 4 |
Eindhoven | 200 | 5 | 8 |
't Gooi | ca. 80 | 5 | 6 |
Den Haag-Leiden-Delft | ca. 275 | 10 | 8 |
Groningen | ca. 100 | 3.50 | 5 |
Haarlem | ca. 115 | 5 | 7 |
Den Bosch | ca. 70 | 7.50 | 7+ |
Limburg | 100 | 3 | 4 |
Rotterdam | 110 | 10 | 7-8 |
Twenthe | 110 | 5 | 6 |
Utrecht | 70-80 | 4 | ca. 3 |
Discussie over het voortbestaan
Het ledental van de RCK in de jaren zeventig en tachtig lag dan wel gemiddeld boven de 100, maar de opkomst was in sommige jaren teleurstellend. De maatschappij was veranderd met tal van mogelijkheden van vrijetijdsbesteding. Voor het opdoen van wetenschappelijke informatie waren er steeds meer tijdschriften gekomen en postacademische cursussen die ook de KNCV organiseerde. In de convocaties werd meermaals opgeroepen naar de bijeenkomsten te komen. En de leden werden gevraagd zich vooraf telefonisch aan te melden zodat het bestuur eventueel kon besluiten de bijeenkomst te laten vervallen.
Bij het begin van het seizoen 1975 stuurde de voorzitter dr. ir. H. Hoogendoorn namens het bestuur een brandbrief naar de leden over de slechte opkomst bij de laatstgehouden lezingen. Naast het bestuur hadden er slechts drie leden acte de préséance gegeven. Het bestuur stelde dan ook voor aan het einde van het seizoen de kring op te heffen. Die wake-up call hielp en de kring ging door. Met de KNCV werd tevens een ledenwerfactie gestart door KNCV-leden in en rond Rotterdam aan te schrijven. Het jaarverslag over 1977-1978 eindigde optimistisch met de woorden dat de 65-jarige RCK ‘zeker nog reden van bestaan heeft’.
Het ledental groeide weer iets en veel belangrijker men kwam naar de bijeenkomsten. In een verslag gericht aan de KNCV over het jaar 1981 werd opgegeven dat het aantal aanwezigen bij de lezingen tussen de 29 en 39 lag. De bijeenkomst gewijd aan een wijnproeverij scoorde met 48 deelnemers wel het hoogst. De sociale aspecten van het lidmaatschap bleven duidelijk een belangrijke factor. Daartoe behoorde ook het organiseren van een autopuzzeltocht. Maar het attenderen van docenten in de chemie en werknemers van de chemische industrieën in Rotterdam en omgeving op de RCK was een regelmatig terugkerende actie.
Twee lang zittende bestuursleden
Het vijfkoppige bestuur van de RCK wisselde ieder jaar van samenstelling, maar de secretaris en penningmeester zijn volgens de statuten herkiesbaar zolang ze zich kandidaat wilden stellen. Dit vormde een continue factor. De volgende twee bestuursleden bleven een hele lange tijd in functie.
Drs. Pieter Kreuger werd geboren in 1917 te Weesperkarspel (Noord-Holland). Na de middelbare school ging hij wis- en natuurkunde studeren aan de Universiteit van Amsterdam en behaalde in 1945 zijn doctoraalexamen als scheikundige. Hij trad daarna in dienst bij de N.V. Moutsuikerindustrie Maltostase te Weesp. In 1948 was hij daar hoofd van het laboratorium. Dezelfde functie vervulde hij van 1948 tot 1952 bij de Productiebedrijven van de Centrale der Nederlandse Verbruiks-Coöperaties te Utrecht. In 1952 kwam hij naar Rotterdam als hoofd van het Laboratorium van de Erven de Wed. J. van Nelle N.V. in het in 1929 gebouwde industriële monument. En werd lid van de RCK waarvan hij in de periode 1954-1979 penningmeester was. Hij was ook belangrijk bij het organiseren van de congressen die de KNCV in Rotterdam hield. Bij zijn aftreden werd hij tot erelid van de RCK benoemd. In 1972-1974 maakte hij tevens deel uit van het bestuur van de KNCV. In 1992 verliet hij Rotterdam om te verhuizen naar Wemeldinge in Zeeland.
Drs. Cornelia (Corry) Struijk werd geboren in 1935 te Heemstede. Na het behalen van het gymnasiumexamen begon ze in 1954 aan de studie aan de Universiteit Leiden. In 1962 behaalde ze het doctoraalexamen in de biochemie en trad als wetenschappelijk medewerker in 1963 in dienst bij het Unilever Research Laboratorium, dat sinds 1956 in Vlaardingen was gevestigd. Zijzelf verhuisde naar het nabijgelegen Maassluis. Bij Unilever werkte ze onder meer in de groep Organische Chemie en Biochemie van prof. dr. D.A. van Dorp en publiceerde over haar onderzoek over onverzadigde vetzuren. Zo hield ze in 1971 bij een KNCV-bijeenkomst de voordracht ‘De invloed van erucazuur in de voeding op mitochondriën uit ratteharten’. Ze bleef tot haar pensioen in dienst bij Unilever, al werkte ze in latere jaren in meer toegepaste richtingen dan het wetenschappelijk onderzoek. In 1971 nam ze het secretariaat van de RCK over van de eveneens bij Unilever werkende mevr. ir. Sophia Struijk-Tieleman. Maassluis werd het postadres van de RCK tot ze in 2003 na ruim 30 jaar aftrad als secretaresse. De jaarverslagen die ze opstelde waren kort en bondig. Bij haar aftreden werd ze tot erelid van de RCK benoemd.
RCK en de KNCV
In 1968 hield de KNCV weer een zomercongres in Rotterdam en werd de RCK evenals in 1955 en 1960 gevraagd de organisatie te verzorgen. Het congres werd gehouden van 4-6 september in de Doelen op het Schouwburgplein en duurde drie dagen. Met een duizendtal deelnemers was het een omvangrijk gebeuren. En het woord chemie prijkte enkele dagen in het centrum van Rotterdam.
Burgemeester W. Thomassen sprak op de eerste dag over de ontwikkeling van de Rotterdamse haven en het belang van de procesindustrie in het ontwikkelingspatroon van het Rotterdamse industriegebied (7). En op de tweede dag was er de inmiddels gebruikelijke boottocht met de Spido over de Nieuwe Maas naar de Botlek. Volgens het in het Chemisch Weekblad gepubliceerde verslag was er in tegenstelling tot de vorige congressen in Rotterdam geen toespraak van de RCK-voorzitter (8). Wel vermeldde het verslag dat de RCK-organisatiecommissie had plaatsgenomen aan een tafel geheel verscholen in een hoek. Toeval of symbolisch? Maar er was wel alle hulde voor de heren Van der Meyden, Kreuger, Franzen, Maas, Kooi en Van Amerom van de organisatiecommissie.
De hoogtijdagen van de chemische kringen waren vanaf de jaren zeventig duidelijk voorbij, hetgeen in 1968 op het KNCV-zomercongres al een punt van discussie vormde. De kringen waren bij de KNCV vertegenwoordigd middels de in 1927 ingestelde Raad van Overleg. In 1976 veranderde de KNCV de overlegstructuur door een Ledenraad in te voeren waarin elke sectie was vertegenwoordigd. De Kringen vielen daarbij feitelijk buitenspel, de secties werden het waar het chemisch en wetenschappelijk omdraaide. In 1988 werd met het Kringoverleg een nieuwe overlegstructuur ingesteld tussen de KNCV en de chemische kringen.
RCK en het Bataafsch Genootschap
De RCK onderhield informele contacten met het in 1769 in Rotterdam opgerichte Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte. Zo werd gezamenlijk Jacobus van ’t Hoff herdacht en het Bataafsch Genootschap werd uitgenodigd bij de lustrumvieringen. Sommige RCK-leden waren ook lid van het Bataafsch Genootschap en hadden zelfs deel uitgemaakt van het college van directeuren zoals D.W. Dijkstra, J.A. Emmens en T. Folpmers (9).
Midden jaren zeventig werd nagedacht om de contacten tussen het Bataafsch Genootschap en de andere wetenschappelijke gremia in Rotterdam te intensiveren. De RCK-leden werden op de hoogte gesteld van voor hen interessante lezingen. Meer concreet resulteerde het in gezamenlijke bijeenkomsten met de RCK die in het Rotterdamse stadhuis werden gehouden. De onderwerpen waren vanzelfsprekend algemener dan specifiek chemisch.
In december 1977 sprak de werktuigbouwkundige prof. dr. D.G.H. Latzko van de Technische Universiteit Delft over de mogelijkheid tot besparing van energie. Sommige van de besproken onderwerpen komen anno 2025 nog steeds aan de orde: verbetering van CV-installaties, warmtepompen, isolatie van gebouwen en vervoer.
In december 1978 gaf de theoretisch natuurkundige prof. dr. S.A. Wouthuysen van de Universiteit van Amsterdam een lezing over het verschijnsel natuur. In het rooster over het seizoen 1978-1979 stond de lezing aangekondigd als een ‘causerie over elementaire deeltjes’. Wouthuysen gaf inzicht in de stand van zaken anno 1978 over de opbouw van de materie.
Het leidde niet tot jaarlijkse bijeenkomsten. In december 1983 werd het nogmaals herhaald met het uitnodigen van de Shell president-directeur mr. G.A. Wagner die een voordracht hield over industrieel elan. Wagner sprak in zijn hoedanigheid als voorzitter van een Nederlandse adviescommissie inzake het industriebeleid.
Excursies
De RCK organiseerde regelmatig excursies. In de jaren zestig werden die ook gehouden maar daarover ontbreekt helaas informatie.
Op 15 november 1972 werd samen met de Vlaamse Chemische Vereniging (nu KVCV) een excursie naar de BASF in het industriegebied Zandvliet bij de haven van Antwerpen gehouden. Wegens het uitgestrekte terrein voorzag het programma in een rondrit met bedrijfsbus waarbij onder meer langere tijd werd stil gehouden bij de ethylbenzeen-fabriek.
In 1973 en 1974 werden excursies georganiseerd naar de meld- en regelkamer in Schiedam, naar Shell Chemie Moerdijk op het nieuwe industrieterrein Moerdijk en naar het biologisch station Weevers Duin van het duingebied Voorne, een veldstation dat in 1995 werd gesloten.
Ethanol was ongetwijfeld een favoriete chemische verbinding binnen de RCK. Het seizoen werd in oktober wel eens geopend met een wijnproefavond in plaats van een lezing. De nabijheid van de jeneverindustrie in Schiedam was aanlokkelijk om daar een bezoek te brengen. De volgende ‘alcoholexcursies’ werden in de jaren zeventig en tachtig georganiseerd:
Oktober 1976: Wijnhandel firma Reuchlin & Zonen in Rotterdam.
Oktober 1978: Heineken Brouwerij in Zoeterwoude.
Oktober 1979: Distilleerderij Joh’s de Kuyper & Zoon in Schiedam.
Oktober 1984: Distilleerderij Joh’s de Kuyper & Zoon in Schiedam (foto van internet).
September 1987: Branderij de Tweelingh in Schiedam.
In de jaren tachtig vonden nog de volgende bezoeken plaats met het accent op de olie-industrie:
Oktober 1980: Keuringsdienst van Waren in Rotterdam. De dienst was al sinds de oprichting van de RCK in 1913 belangrijk geweest.Maart 1981: Gist-Brocades in Delft. De in 1869 opgerichte Gist- en Spiritusfabriek was de bakermat van de biotechnologie in Nederland (foto auteur). In 1967 had de fusie met Brocades plaatsgevonden en werd ingezet op de productie van enzymen die toegepast konden worden in wasmiddelen.
Oktober 1982: Het Esso bezoekerscentrum in de Botlek met voordrachten over het Flexicoker-project waarbij zware zwavelhoudende olieresiduen uit het destillatieproces worden omgezet naar lichtere producten (10).
Maart 1985: Biologische afvalwaterzuivering van Shell Nederland Chemie B.V. in Pernis met uitleg over de zuivering van petrochemisch afval door middel van zuivere zuurstof (UNOX-proces).
Maart 1986: De olieboring van de NAM in Molenaarsgraaf, gelegen in de Alblasserwaard.
Maart 1987: Shell Nederlands Raffinaderij in Pernis met informatie over het Hycon-proces (Hydroconversion), de katalytische omzetting van destillatieresiduen met waterstof. Daarbij worden schadelijke zwavelverbindingen en metalen verwijderd, omschreven als ‘het kraken van een zware noot’ (11).
December 1987: Het zaadveredelingsbedrijf Nickerson-Zwaan in Barendrecht, dat zich richtte op groentezaden.
Lustrumvieringen
In de periode 1968-1988 werd om de vijf jaar de oprichting van de RCK op gepaste wijze gevierd tijdens een diner in een restaurant in de stad met het uitnodigen van een vooraanstaande spreker.
Voor het 11de lustrum in maart 1968 sprak prof. dr. D.W. van Krevelen over ‘De problematiek van de groei van de industriële onderneming’. Van Krevelen, geboren in 1914 in Rotterdam, werkte toen bij de voormalige Algemene Kunstzijde Unie in Arnhem en was buitengewoon hoogleraar chemische technologie aan de TU te Delft.
Voor het 12de lustrum in mei 1973 sprak dr. ir. J.W.M. Steeman over ‘Evaluatie en planning van research’. Steeman was Chef Evaluatie en Planning van het Centraal Laboratorium DSM in Geleen.Voor het 13de lustrum in april 1978 sprak prof. dr. J.A.A. Ketelaar over ‘Energie vandaag en morgen’. Ketelaar was tot 1978 (buitengewoon)hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en gold als een energiedeskundige. In januari 1975 had hij eerder voor de RCK een lezing over energie gegeven.
Voor het 14de lustrum in april 1983, gehouden in het Kasteel van Rhoon, hield Jhr. mr. M.L. de Brauw een voordracht over ‘Lessen uit de brede maatschappelijke discussie’. De oud-minister De Brauw (foto hiernaast, bron internet) was voorzitter van een stuurgroep om in het land de stemming te peilen over kernenergie. De stuurgroep adviseerde in 1984 af te zien van meer kerncentrales (12).
Voor de viering van het 15de lustrum op 7 mei 1988 werd afgeweken van de jarenlange traditie van een lezing met een diner. Voor het 75-jaar bestaan werd een boottocht over de Nieuwe Maas gehouden, gecombineerd met een bezoek aan de Afvalverwerking Rijnmond, die in 1968 was opgericht. Het feestelijke diner vond plaats in de Euromast, een Rotterdams landmark dicht bij de Maas. Op de Wilhelminapier aan de overkant stonden nog de pakhuizen, maar de stadsontwikkeling van de Kop van Zuid zou niet lang meer duren.
Gehouden voordachten
Door het ontbreken van de jaarverslagen uit de jaren zestig in het RCK-archief en het vanaf 1967 niet meer altijd vermelden van de bijeenkomsten in de agenda van het Chemisch Weekblad is de informatie over de jaren 1967-1971 afwezig of onvolledig. In het archief waren de convocaties tussen 1973 en 1988 aanwezig. De lijst met presentaties is gesorteerd op de sprekers en als pdf-bestand toegevoegd (klik hier).
In de lijst zijn de voordrachten van de lustrumvieringen opgenomen. Het is een lijst met tal van verschillende onderwerpen: van fundamenteel en toegepast onderzoek tot productie van materialen en toepassingen ervan. Van het aloude steenkool tot het behoud van cultuurbezit. Naast chemie en energie kwamen onder meer kosmologie, geologie, fotografie, voeding en medische onderwerpen aan de orde.
Met meer dan honderd verschillende sprekers waarvan er zes tweemaal een lezing hielden. Onder hen prof. dr. J. de Wilde, hoogleraar in de entomologie aan de Landbouwhogeschool Wageningen, die in februari 1966 en november 1972 wees op een andere manier van insectenbestrijding dan spuiten met toxische chemicaliën. In dezelfde lijn wees in maart 1979 de TNO’er dr. ir. C.J. Persoons op de feromonen, chemische communicatiemiddelen bij insecten. En waarmee insecten kunnen worden gelokt naar vallen (13).
Drie hoogleraren chemie lieten hun licht schijnen over de toekomst. Prof. dr. H. Wijnberg van de Rijksuniversiteit Groningen hield in oktober 1973 een lezing over nieuwe ontwikkelingen in de organische chemie. De ‘leermeester in vindingen’ zal dat wel het liefst in zijn witte jas hebben gedaan, staand voor een zuurkast waar een nieuwe synthese werd ingezet (14). Hij noemde onder meer de synthese van organische verbindingen met functionele groepen die het gedrag van enzymen nabootsen.
Prof. dr. G.J.M. van der Kerk van de Universiteit Utrecht sprak in februari 1979 in meer algemene zin over de toekomst van het chemisch wetenschappelijk onderzoek in Nederland. Het zo maar vrijelijk pionieren was voorbij en de tijd van onderzoeksbeleid was aangebroken. En in maart 1983 ging prof. dr. J. Reedijk van de Universiteit Leiden in op de modeverschijnselen (trends) in de chemie. Hij stond stil bij de vaak negatieve publiciteit van de chemie in relatie tot het leefmilieu, een van de twee thema’s waarop hieronder nader wordt ingegaan.
Milieuonderzoek
Gezien het ontstane beeld van de chemie als luchtverontreinigende industrie was milieuverontreiniging een terugkerend onderwerp voor de lezingen.
In november 1964 hielden dr. H. Graaf en dr. K. Biersteker al een voordacht over de chemische en medische aspecten van de luchtverontreiniging in Rotterdam. Binnen de Keuringsdienst van Waren van Rotterdam werkten ze in het laboratorium voor luchtverontreiniging.
De milieuwetenschapper en latere Utrechtse bijzonder hoogleraar dr. L.A. Clarenburg sprak in december 1974 over milieuverontreiniging en milieubeleid. Hij ging in op het belang van milieuonderzoek voor de samenleving en meer specifiek op de problemen in het Rijnmondgebied met stank, lawaai en daardoor de angst om te wonen in de nabijheid van de industrie.
In december 1976 sprak ir. T.F. Risselada over milieubeheer, internationaal bezien. Werkzaam bij de Shell ging hij in op de internationale milieuproblemen in de petroleumindustrie.
Drs. M. Smies hield in november 1984 een lezing over zure regen: oorzaken en milieueffecten van complexe luchtverontreiniging. Het meest aansprekende milieuprobleem uit die tijd door verzuring van de bodem en water waardoor bomen afstierven (15). Door brandstofontzwaveling is de emissie van zwaveldioxide aanzienlijk gedaald, maar de ammoniakemissie vormt nog altijd een probleem. In februari 1986 hield H. Compaan, werkzaam bij TNO, een lezing over de geschiedenis en de gevolgen van het lozen en verbranden van chemisch afval op zee (16, zie foto hiernaast). Sinds 1969 werd op de Noordzee chemisch afval verbrand. Per jaar ging het om ca. 90.000 ton vloeibaar organochloorafval afkomstig van de chemische industrie. Geen zwarte maar witte rook met uitstoot van zoutzuur. De verbranding van afval op de Noordzee is per 1 januari 1992 verboden.
Wanneer het milieu wordt verontreinigd door productie, moet er ook worden schoongemaakt. Het past bij de industriestad Rotterdam dat er aandacht werd gegeven aan afvalwaterzuivering met een excursie naar Shell Chemie te Pernis en enkele lezingen. In 1965 werd prof dr. P.G. Fohr aan de Landbouwhogeschool Wageningen benoemd tot de eerste hoogleraar afvalwaterzuivering. Hij hield in maart 1967 een lezing over enkele aspecten van het afvalwaterprobleem. Beluchten vormt een belangrijk aspect bij waterzuivering (17).
Meer specifiek waren de lezingen van ir. W.J.J. Goetzee in maart 1978 over biologische zuivering van afvalwater, van belang in de petrochemische industrie, en van dr. ir. R.J. Zoetemeyer in december 1986 over anaerobe afvalwaterzuivering door micro-organismen. Dit vormt een opmaat naar het tweede thema.
Biochemie, biomedisch onderzoek, biotechnologieOnder dit thema zijn de lezingen verzameld waarbij het handelt om DNA en eiwitten in plaats van om de afzonderlijke moleculen. Het terrein waar de natuur en techniek worden gecombineerd. De eerste lezing erover bij de RCK was in 1964 met een voorzichtig begin.
In oktober 1964 hield prof. dr. L. Bosch van het Biochemisch Laboratorium van de Universiteit Leiden de lezing ‘Moleculen en genen; recente ontwikkelingen in de Biochemie en de Genetica’. Het werkprogramma van het laboratorium omvatte onderzoek aan virussen, het mechanisme van de eiwit-biosynthese, plantengroeiregulatoren, neurobiochemisch onderzoek en biotransformatie (18). En andere universiteiten volgden deze trend.
Prof. dr. W. Berends in 1953 benoemd als hoogleraar biochemie aan de TU Delft en voordien werkzaam geweest bij de Gist- en Spiritusfabriek, besprak in maart 1975 een aantal interessante onderwerpen in zijn vakgebied (19). Ir. J.A. Roels plaatste in januari 1980 nog een vraagteken achter de titel van zijn lezing ‘Biotechnologie, technologie van de toekomst?’ Als beloftevol en ‘groen’ is het een inmiddels niet meer weg te denken technologie (20, 21).In hetzelfde jaar schetste drs. W.F. Stevens van het Medisch-Biologisch Laboratorium van TNO de toepassingen van recombinant-DNA-onderzoek. Door het inbrengen van stukjes DNA in micro-organismen om bepaalde producten te maken. Hij wees ook op de ethische kant en mogelijke gevolgen voor mens en milieu. In november 1981 hield dr. H. Schellekens van het Primatencentrum een voordacht over interferonen, in cellen geproduceerde eiwitten tegen virusinfecties. Schellekens publiceerde in 1985 een boek over de stand van zaken van het recombinant-DNA-onderzoek (22). Met behulp van deze technologie is het mogelijk interferon te produceren.
In maart 1981 sprak dr. G.M.A. van Beynum over geïmmobiliseerde biokatalysatoren. Enzymen of zelfs cellen op dragermateriaal om omzettingen te katalyseren. Ir. J.J. Heijnen, verbonden aan het Kluyverlaboratorium voor Biotechnologie van de TU Delft, gaf in maart 1982 zijn visie over de mogelijke toepassingen van biotechnologie in de toekomst. Een jaar later keek de bij werkzaam bij Organon Research werkende ir. E.H. Houwink ook vooruit naar de bijdragen van de biotechnologie aan de biosociety rond het jaar 2000.
Op naar de 100 jaar
Tien jaar na het in 1978 gestelde dat de RCK ‘zeker nog reden van bestaan heeft’, gold dat bij het 15de lustrum in 1988 nog steeds. Ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan werd de geschiedenis in een pagina samengevat (klik hier). Terwijl het aantal chemische kringen in Nederland verminderde, bleef de RCK de gelegenheid bieden dat haar leden uit Rotterdam en omstreken door de lezingen op de hoogte werden gebracht van nieuwe ontwikkelingen zoals de biotechnologie. Met de excursies naar de Botlek werd de continue expansie van de chemische industrie zichtbaar, maar ook de keerzijde van de milieuverontreiniging.
De RCK moet echter nieuwe leden blijven werven en leden stimuleren naar de bijeenkomsten te komen. In 1988 trad prof. dr. ir. Herman van Bekkum toe, geboren in Rotterdam en sinds 1971 hoogleraar organische chemie aan de TU Delft. Na de hoogleraren Waterman en Verkade weer een toonaangevende chemicus uit Delft. Hij hield in 1988 ook zijn eerste lezing voor de RCK over zeolieten, waarover hij jaren later nog eens een boek zou schrijven (23).
En zoals Rotterdam bleef doorbouwen aan de stad, de haven en industrie, ging de RCK stug door naar het 100-jarig bestaan in 2013. Met symbolisch opgestroopte mouwen.
Noten
(1) ‘Honderd jaar Rotterdam, de Rotterdammers en hun stad’, Uitgeverij Waanders, Zwolle, 1989, p. 26.
(2) Hilde Sennema, Met opgestroopte mouwen – Een geschiedenis van Rotterdam, Alfabet Uitgevers, 2024, p. 225-226.
(3) De ramp werd beschreven in vele krantenberichten zoals bijvoorbeeld in Trouw van 11 november 1963 met koppen als: ‘Vlaardingen net gered’ en ‘Gaswolk dreigde stad en omgeving uit te roken’.
(4) ‘Het beeld van de chemie’, Chemisch Weekblad 64, 3 mei 1968, p. 23.
(5) C.J.M. Rooijmans, H.C.L. Abbenhuis, G.L. van Vucht en J.C. Reijenga, Brabantse chemici 1927-2002 - Geschiedenis van de Chemische Kring Eindhoven, 2002.
(6) H. van ’t Holt, Chemici in Brabant 1954-2004 - Geschiedenis van de Bossche Chemische Kring, 2004. Digitaal beschikbaar op https://adoc.pub/queue/chemici-in-brabant.html.
(7) Lezing W. Thomassen, Chemisch Weekblad 64, 27 september1968, nr. 39, p. 25-31.
(8) ‘Het beeld van de chemie’, Chemisch Weekblad 64, 20 september 1968, nr. 38, p. 11-19.
(9) M.J. van Lieburg en H.A.M. Snelders, De bevordering en volmaking der proefondervindelijke wijsbegeerte, De rol van het Bataafsch Genootschap te Rotterdam in de geschiedenis van de natuurwetenschappen, geneeskunde en techniek (1769-1988), Editions Rodopi, Amsterdam, 1989, p. 185-191.
(10) ‘Flexicoker van Esso in gebruik - Olie met zwavel ontzwaveld’, Reformatorisch Dagblad van 5 september 1986. Zie voor de technische details de website ‘What are the delayed coking and flexicoking processes in refineries?’
(11) J.M. Oelderik, ‘Het kraken van een harde noot’: in: Herman van Bekkum en Jan Reedijk (red.), Chemie achter de dijken. Uitvindingen en uitvinders in de eeuw na Van ’t Hoff, KNAW en KNCV, 2001, p. 120-121.
(12) Website ‘De geschiedenis van kernenergie in Nederland: Brede Maatschappelijke Discussie’.
(13) F.J. Ritter en C.J. Persoons, ‘De taal der insecten’, Chemie achter de dijken, p. 68-69.
(14) E.W. Meijer, ‘Hans Wijnberg: leermeester in vindingen’, Chemie achter de dijken, p. 100-101.
(15) Milieunummer van het Chemisch Weekblad 66, 16 17 april 1970, p. 25-74. Daarin komt voor het eerst in het Chemisch Weekblad de term ‘zure regen’ voor. Zie onder meer: E. Buijsman en W. Asman, ‘Zure regen’, Chemisch Magazine van december 1983, p. 654- 658.
(16) H. Compaan, ‘De geschiedenis en de gevolgen van het lozen en verbranden van chemisch afval op zee’, Voordracht bij de Koninklijke Maatschappij voor Natuurkunde, Diligentia jaarboek 62, 1984, p. 31-44. Zie: Diligentia_jaarboek_62.pdf.
(17) Prof. dr. P. G. Fohr, ‘De functie van de beluchting in het zuiveringsproces’, H20 (2) 1969, nr. 21, p. 492-498. Zie: https://edepot.wur.nl/405308.
(18) Chemische research te Leiden, Biochemisch laboratorium, Chemisch Weekblad 62, mei 1966, p. 246-247.
(19) H. Beukers, M. Gruber R. Matthijsen (red.), Nederlandse Vereniging voor Biochemie. De eerste 60 jaar, Utrecht, 1987. (Digitaal beschikbaar op CHG-website).
(20) Jos van den Broek, ‘The Netherlands, a fertile breeding ground for biotechnology’, in: The Anatomy or Chemical Holland, Special Issue of Chemisch Magazine, 1986, p. 36-43. (Digitaal beschikbaar op CHG-website).
(21) Ton van Helvoort en Ernst Homburg, Een eeuw chemische technologie in Nederland, Stichting Hoogewerff-Fonds, Delft, 2021. Hoofdstuk 9: Biotechnologie: beloftevol en ‘groen’.
(22).H. Schellekens, Bouwstenen van de erfelijkheid, Toepassing van recombinant DNA technologie in de geneeskunde, Meulenhoff Informatief, Amsterdam, 1985.
(23) H. van Bekkum and H.W. Kouwenhoven, Zeolite Manual for the Organic Chemist, 2011.
____________________________________________________________________________