250 jaar chemie onder de Martinitoren
Verslag van de CHG-bijeenkomst op 3 juni 2016 te Groningen
Het Universiteitsmuseum van de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) in de Rectorsgang van de Oude Kijk in ’t Jatstraat, was de locatie waar het CHG-symposium ‘250 jaar chemie onder de Martinitoren’ werd gehouden. Het programma met vier sprekers had 32 deelnemers getrokken, waarvan de meerderheid uit de stad Groningen of omstreken kwam. Klik hier voor de aankondiging van de bijeenkomst met korte samenvattingen van de vier lezingen.
De dag begon om 10.30 uur met koffie in de krappe ruimte voor de ingang van de zaal van het Universiteitsmuseum. Ook de lunch werd daar geserveerd wat enig dringen opleverde om bij de broodjes te komen. De zaal was prima in orde en in de lunchtijd kon het museum worden bezocht. CHG-voorzitter Rob van Veen opende strikt volgens schema om 10.50 uur de bijeenkomst. Hij leidde de vier sprekers in en nodigde de toehoorders uit hun vragen te stellen. En zorgde dat het programma volgens de tijdsplanning verliep gezien de voorgenomen bezoeken aan de Universiteitsbibliotheek en het Hinckaertshuis.
Klik hier voor een fotorapportage gemaakt van de bijeenkomst (als pdf-bestand).
Ruben Verwaal (promovendus RUG) opende de rij sprekers met de lezing ‘Boerhaave in Groningen: sporen van studenten en scheikunde in stad en Ommeland, 1700-1775’.
Verlucht met prachtige illustraties van oude boeken werd in de lezing ingegaan op de verspreiding van de chemische kennis van Herman Boerhaave vanuit Leiden naar Groningen in de 18de eeuw. Een serie Groningse hoogleraren werd voor het voetlicht gehaald die aan de medische faculteit colleges gaven in de chemie en doceerden in de geest van Boerhaave. Zoals Jacob Hendrik Croeser die in 1729 de Pharmacopoea Groningana uitbracht. Tiberius Lambergen en Wouter van Doeveren hadden in Leiden gestudeerd en onderhielden contacten met Hieronymus Gaubius, Boerhaave’s opvolger in Leiden. De laatste in de rij was Paulus ’s Graeuwen die nog colleges had gevolgd bij Boerhaave. De publicatie van de college-aantekeningen door Anton Gabriel Meder, Tractatus collegii chymici, in 1713 in Leiden vormde een tweede link met Groningen. De Groningse Universiteitsbibliotheek verkreeg dat boek in 1760. In 1773 bracht Joh. Looff in Groningen een verhandeling over ‘de nuttigheid der scheidkunde’ uit, die hij wijdde aan Gaubius. Ook een fraai bezit van de bibliotheek. Verwaals conclusies waren evident: Boerhaave en Gaubius zorgden voor de bezetting van de Groningse leerstoelen en Boerhaave’s wetenschap was niet alleen vernieuwend in Leiden maar ook voor Groningen geweest.
Klik hier voor de powerpoints sheets van de lezing van Ruben Verwaal (pdf-bestand).
Ulco Kooystra voerde de aanwezigen naar de 19e eeuw met de lezing ‘Sibrandus Stratingh’s chemische strijd tegen stank en ziektekiemen’.
Stratingh (1785-1841) werd in 1826 in Groningen benoemd tot hoogleraar toegepaste scheikunde en publiceerde in 1827 een boek over chloorverbindingen. Chloor en de toepassing daarvan in de bestrijding van de ‘Groninger ziekte’ vormde de leidraad van het verhaal geïllustreerd met teksten en afbeeldingen tegen de achtergrond van een kaart van de Groningse binnenstad. Zoutzuur en chloor werden aan het einde van de 18e eeuw voor het eerst ingezet voor de bestrijding van ziekten. Ammoniak en amines werden daardoor gebonden en de stank verdween. In afgesloten ruimten werden patiënten blootgesteld aan chloordampen, een behandeling die bekend stond als ‘Guytons berokingen’. Uit Frankrijk kwam ook de volgende ontwikkeling van het gebruik van chloor na reactie met soda: de ‘liqueur de Labarraque’. Stratingh adviseerde zijn medische collega Gerbrand Bakker het middel te gebruiken bij zijn anatomische lessen en het hielp tegen de stank. En in 1826 adviseerde Stratingh chloorkalk in te zetten voor de behandeling van de mysterieuze ziekte die Groningen teisterde en waaraan dat jaar zo’n 10% van de bevolking overleed. Dit bleek een succes te zijn. Maar wat was nu die ‘Groninger ziekte’? Was dat malaria of moet het worden toegeschreven aan de slechte hygiëne in Groningen met kanalen waarop van alles werd geloosd. Gewezen werd op het afgesloten en stinkende Boterdiep, dat door een hete zomer in 1826 vrijwel droog stond en na een enorme regenbui overspoelde waardoor de troep terecht kwam in de waterputten van de stad. Het één kan het ander hebben versterkt tot een ‘spiraal des doods’. Hoe dan ook Stratingh liet mede zien dat chloorkalk succesvol kon worden ingezet bij epidemieën. Iets dat nog steeds wordt toegepast.
Klik hier voor de powerpoints sheets van de lezing van Ulco Kooystra (pdf-bestand).
Om 12 uur werd de Universiteitsbibliotheek in de Broerstraat tegenover het Academiegebouw bezocht. Evert-Jan Reker, verantwoordelijk voor de bijzondere collecties van de bibliotheek, gaf een korte toelichting op de oude manuscripten die konden worden bekeken op de bovenverdieping. Daaronder een kleine selectie uit de verzameling van de Groningse jurist H.J. Nauta in 1807 geschonken aan de universiteit. En zo kon men bijvoorbeeld bladeren door een exemplaar van Het philosoophische laboratorium, of Der chymisten stook-huis van de Franse apotheker Nicolaus Lemery. Bewerkt en vertaald in het Nederlands en gepubliceerd in 1683.
Na de lunch was het de beurt aan Klaas van Berkel (hoogleraar geschiedenis na de middeleeuwen aan de RUG). Met de lezing ‘Het Chemisch Laboratorium van F.M. Jaeger (1912): Amerikaanse inspiratie voor een Gronings Paleis?’ werd de stap naar het begin van de 20e eeuw gezet.
Door de Groningse Academiebrand van 1906 was de bouw van een nieuw laboratorium noodzakelijk. De in 1909 benoemde hoogleraar fysische en anorganische chemie F.M. Jaeger werd de trekker voor een nieuw scheikundegebouw aan het Boterdiep, buiten het centrum van de stad. Jaeger wendde zich voor advies tot dr. A.L. Day van het Geophysical Laboratory te Washington. Toch wel opmerkelijk gezien de sterke band van Nederlanders met de Duitse wetenschap in die tijd. Er volgde een uitgebreide correspondentie tussen Day en Jaeger in de periode 1908-1913 over hoe een laboratorium in te richtten voor het doen van precieze metingen bij hoge temperaturen. Day adviseerde dat elke laboratoriumruimte in principe geschikt moet zijn voor elk type onderzoek en dat advies volgde Jaeger op. Dit was tegengesteld aan wat de Duitsers deden met een centrale hal met alle benodigde voorzieningen. De correspondentie tussen Day en Jaeger mondde uit in een Amerikaanse reis van zeven maanden van november 1910 tot mei 1911 met een bezoek van Jaeger aan Day te Washington. Jaeger raakte onder de indruk van de Amerikaanse meetmethoden die in zijn ogen veel beter waren dan de Duits-Oostenrijkse methoden. Jaeger publiceerde hierover in 1913 onder de titel: Eine Anleitung: Zur Ausfuhrung Exakter Physiko-Chemischer Messungen Bei Hoheren Temperaturen. Jaegers Amerikaanse reis in 1910-1911 heeft echter voor de bouw van het nieuwe laboratorium geen invloed gehad omdat de bouw in 1909 al was begonnen maar wel degelijk op zijn meetmethoden. Een eerste begin van Amerikanisering van de Nederlandse chemie?
Terzijde: Het voormalige scheikundegebouw ‘Het Paleis’ aan het Boterdiep is nu een cultureel woon- en werkcomplex voor kunstenaars, vormgevers, ondernemers en cultuurliefhebbers.
Ton van Helvoort (zelfstandig wetenschapshistoricus) sloot de lezingencyclus af met ‘Het illustere duo Wijnberg - Kommandeur: Amerikanisering van de universitaire chemie avant la lettre’. En voerde de aanwezigen langs de woelige, naoorlogse jaren van de chemiefaculteit te Groningen.
Zowel Hans Wijnberg (1922-2011) als Jan Kommandeur (1929-2012) kenden de Amerikaanse universitaire cultuur. Wijnberg werd in 1939 door zijn Joodse ouders naar de Verenigde Staten gestuurd. In 1952 promoveerde hij aan de Universiteit van Wisconsin en werd in 1960 tot hoogleraar in de organische chemie te Groningen benoemd. Kommandeur was zeven jaar jonger en volgde een Nederlandse opleiding met promotie bij professor Jan Ketelaar te Amsterdam in 1958. Hij trok vervolgens naar de Verenigde Staten en keerde in 1961 terug om tot hoogleraar in de fysische chemie te worden benoemd. In zijn oratie Volwassen wetenschap zette hij zijn visie uiteen als een partijprogramma. Volwassen wetenschap werd er in Nederland niet gedaan. Chemici en fysici moesten bovendien meer betrokken worden bij de samenleving en een grotere stem krijgen in het universiteitsbestuur. Hij kreeg steun met een rapport van de commissie Casimir uit 1958 dat stelde dat de juiste wetenschappelijke spirit in Nederland ontbrak. Ergo het werd tijd om scheikunde aan de Groningse universiteit volgens Amerikaans model te gaan inrichten. De groei van het aantal studenten maakte nieuwbouw noodzakelijk. In de jaren zestig werd het Zernikecomplex in de wijk Paddepoel ten noorden van Groningen gebouwd met de campus van de Rijksuniversiteit. Natuur- en scheikunde werden daarin ondergebracht in een nieuw laboratorium met verschillende vleugels. Er kwam een nieuw wetenschapsbeleid waarin vanzelfsprekend iedereen moest presteren en waar moest worden gestreefd naar minder vaste aanstellingen met tijdelijke promovendi en postdocs. Geen langdurende promoties meer. Kommandeur ging het verst in de Amerikanisering door gelijkheid van professoren en studenten te promoten, maar Wijnberg was tegen medezeggenschap van studenten. Hij bleef professor Wijnberg en geen Hans. Spanningen tussen Wijnberg en Kommandeur uitten zich tijdens vergaderingen maar privé legden ze het wel weer bij. In 1987 beleefde de Groningse chemiefaculteit haar triomf na een wetenschappelijke beoordeling waarna Kommandeur uitriep: ‘De meeste sterren voor Groningen, wij zijn de besten!’
Klik hier voor de powerpoint sheets van de lezing van Ton van Helvoort (als pdf-bestand).
Tegenover het Universiteitsmuseum ligt het Hinckaertshuis, een Rijksmonument. Het is een van de oudste huizen in de stad Groningen met gedeelten daterend uit het einde van de 13de eeuw. Na 1750 werd het huis bewoond door voorname burgers van de stad. Sinds 1986 bewoond door het echtpaar Barneveld die beiden uitleg gaven over het huis en zijn voormalige bewoners en de groep door het huis en de tuin leidden. In het huis zijn ook enkele kleine bureaus en instellingen gevestigd. Enigszins anachronistisch ziet men tijdens het bezoek aan bepaalde kamers jonge mensen achter grote computerschermen zitten. Een bijzonderheid van het huis is het beschilderde behang in de tuinkamer aangebracht toen prof. Paulus ’s Graeuwen (1715-1779) het huis bewoonde. In een nis is het ontwerp van het grafmonument van Herman Boerhaave te zien in de behangdecoratie. Zie de website: http://www.hinckaertshuis.nl/ voor meer details over het huis.
8 augustus 2016
Eric R.J. Wils
Aanvullende referenties
De artikels van F.M. Jaeger over hoge temperatuurmetingen zijn gedigitaliseerd door de KNAW. Zie bijvoorbeeld:
F.M. Jaeger, The temperature-coefficients of the free surface-energy of liquids at temperatures from 80° to 1650°C. I. Methods and apparatus, in: KNAW, Proceedings, 17 I, 1914, Amsterdam, 1914, pp. 329-365.
Jan Kommandeur, 29 november 1929 – 10 mei 2012, Levensbericht door E. Drent en D.A. Wiersma, Levensberichten en herdenkingen 2013 - KNAW.