‘Tot ver in de 17e eeuw was er geen wezenlijk verschil tussen alchemie en chemie’
Verslag van het CHG-Symposium ‘(Al)chemie in en rond Amsterdam in de 17de en 18de eeuw ‘
Het CHG-symposium werd gehouden op vrijdagmiddag 14 september 2018 in de Ambassade van de Vrije Geest in het Huis met de Hoofden, Keizersgracht 123 te Amsterdam. In de aankondiging van het programma had organisator Ernst Homburg al een inleiding gegeven tot het onderwerp van het minisymposium dat, inclusief de vier sprekers, werd bijgewoond door 44 personen. Een mooie opkomst met zowel CHG-leden als niet-leden met onder de laatsten vier Amsterdamse studenten. Voor het gedeeltelijk bekostigen van de bijeenkomst had de CHG van een van haar leden een aanzienlijke donatie ontvangen waarvoor het bestuur vanzelfsprekend uitermate dankbaar is.
Na de ontvangst met een kopje koffie was het aan CHG-voorzitter Rob van Veen om de sprekers in te leiden, hen aan de spreektijd te houden en na afloop de discussie op ordentelijke wijze te laten verlopen. De lezingen vonden plaats in een passende zaal met aan de muren mystieke prenten met alchemistische symbolen die het bijzondere karakter van de bijeenkomst benadrukten. Een korte samenvatting van de vier bijdragen staat hieronder.
Na afloop van de lezingen was er een rondleiding in twee groepen door het Huis met de Hoofden geleid door directrice Esther Ritman. Zij gaf onder meer uitleg over het 17e-eeuwse stadspaleis (nu een Rijksmonument), de kunstvoorwerpen, de boekencollectie en de prenten aan de muren. Onderdeel van de rondleiding was een bezoek aan de speciale kamer van het Oude Boek waar conservator Cis van Heertum inging op enkele boeken over (al)chemie onder andere van Glauber, Goosen van Vreeswijk en Starkey. Er loopt een programma om oude boeken te digitaliseren (zie de website).
De bijeenkomst werd afgesloten met het drinken van een glaasje. Van het geslaagde minisymposium werden enkele foto’s gemaakt (als pdf te downloaden).
Henk Vermande: Stromingen in de (al)chemie en enige gevelstenen
Henk Vermande is van origine een bouwkundige en werkt aan een proefschrift bij Ernst Homburg over de geschiedenis van de beroepsgroep van de chemisten. Allereerst ging hij zijn presentatie in op de begrippen alchemie en chemie. Tot het midden van de 16e eeuw was de term alchemie gangbaar en pas vanaf ca. 1560 werd het Arabische ‘al’ weggelaten. Maar tot ver in de 17e eeuw was er geen wezenlijk verschil tussen alchemie en chemie. Vier stromingen werden onderscheiden. In het eerste plaats het maken van praktische recepten en procedés zoals het zuiveren van metalen en de productie van zouten en zuren. De tweede stroming betrof de productie van edelmetalen en het zoeken naar de steen der wijzen. Het verband met de geneeskunde kwam in de derde stroming naar voren met de bereiding van medicinale wateren en elixers waarvoor destillatie werd toegepast. Tot deze stroming hoorde ook de chemiatrie (ook wel iatrochemie genoemd) gebaseerd op de theorieën van Paracelsus en waarmee de basis van de moderne chemie werd gelegd. Als laatste werd de mystieke, esoterische en theosofische stroming genoemd.
In het tweede deel van de presentatie werd een aantal in Amsterdam werkende (al)chemisten en hun werkzaamheden besproken, onderverdeeld in de hierboven genoemde vier stromingen. Zoals de technische (al)chemisten Goossen van Vreeswijk, van beroep ‘bergmeester’, en Glauber. Glauber behoorde ook tot de tweede stroming (al)chemisten met hun pogingen om goud te maken uit andere metalen of materialen. Hoogwaardigheidsbekleders als stadhouder Willem III waren daarin ten zeerste geïnteresseerd. Ook bekende (al)chemisten als Johann Joachim Becher en Galenus Abrahamsz waren actief in de ‘goudmakerij’. In Amsterdam waren verder talloze distillateurs en brandewijnmakers werkzaam onder wie Caspar Coolhaes. De arts en chemicus Steven Blankaart behoorde tot aanhangers van de chemiatrie. In 1636 werd al een Amsterdamse farmacopee met chemiatrische bereidingen uitgegeven.
Het aantal ‘chemische’ beroepen in het 17e-eeuwse Amsterdam was gevarieerd en bestond uit distillateurs, sterkwaterstokers, sublimaatmakers (met kwikverbindingen), chemiatrische artsen, apothekers en textielververs. Deze variëteit werd in het derde deel van de presentatie geïllustreerd met enkele advertenties en met fraaie gevelstenen zoals van een vijzel, verschillende destilleerketels en van Saturnus met zeis die zijn eigen kind verslindt. De symboliek van Saturnus kan ook alchemistisch worden verklaard.
Ad Minderhoud: Johann Rudolph Glauber, Chemicus en Alchemist in Amsterdam 1640 -1670
Ad Minderhoud was werkzaam als chemicus bij het RIVM en maakte tot 2010 deel uit van het CHG-bestuur. Hij raakte geïnteresseerd in het leven en werk van de in 1604 in Duitsland geboren Glauber die in 1640 naar Amsterdam kwam. De stad waar in de 17e eeuw vrijheid van religie heerste en tevens een centrum van uitgevers en boekhandelaars was. Glauber schreef in het Duits maar zijn boeken dragen wel Latijnse titels. Hij was actief in alle vier door Henk Vermande genoemde stromingen en die kwamen allemaal ter sprake in de lezing. Naast zijn boeken is er slechts een afbeelding van Glauber bewaard gebleven.
Citaten uit enkele van zijn boeken werden getoond in de presentatie. In een citaat beriep Glauber zich erop blij te zijn dat hij nooit heeft gestudeerd. Een goede informatiebron over Glauber vormt de Hartlib Circle, een West-Europees wetenschappelijk netwerk opgericht door de uit Oost-Europa afkomstige Samuel Hartlib met als basis Londen. Tot de kring behoorde onder andere Robert Boyle, George Starkey en Benjamin Worsley. Johann Moriaen was de correspondent in Amsterdam en diens brieven bevatten veel informatie over Glauber. De Hartlib Papers zijn gedigitaliseerd en doorzoekbaar met 100 hits op Glauber.
De praktische chemicus Glauber distilleerde en maakte producten als Spiritus Salis (zoutzuur). Hij onderzocht vervolgens hoe dat kon worden toegepast als geneesmiddel maar ook in de keuken. Andere door hem vervaardigde, en elke chemicus overbekende, sterke zuren waren zwavelzuur, salpeterzuur en koningswater. Glauber maakte ook medicijnen en verdiende daar geld mee. Het door hem ontdekte Antimonium Sulphuratum Auratum is nog steeds in de handel als homeopathisch geneesmiddel.
De alchemist Glauber was rond 1650 betrokken bij twee projecten om goud te maken. Het eerste project uit afgewerkt tinerts en het tweede uit antimoon. Daar was veel geld mee gemoeid en de kunstverzamelaar en goudsmid Anthony Grill liet aan de Looiersgracht speciaal daarvoor laboratoria bouwen. Beide projecten mislukten en Glauber vertrok tussen 1650-1656 uit Amsterdam.
Glaubers laatste jaren waren gewijd aan de mystiek zoals in zijn boek Elias Artista uit 1667, volgens Glauber een anagram voor Et Artis Salia. Het zijn de Secreta Salia (geheime zouten) die de wereld zullen veranderen.
Glauber werd begraven in de Amsterdamse Westerkerk maar zijn graf is onbekend. Heeft hij nu rijkdommen achtergelaten? Niet in goud maar wel in kennis en geschriften volgens Goossen van Vreeswijk. En de boeken zijn te raadplegen in de Ambassade van de Vrije Geest.
Ruud Lambour: Galenus Abrahamsz (1622-1706), doopsgezind leraar/ predikant, medicus en alchemist
Ruud Lambour was als psycholoog werkzaam bij Defensie. Hij hield zijn lezing naast een afbeelding van de doopgezinde predikant Galenus Abrahamsz, gemaakt door Nicolaas Verkolje, zittend aan een tafel met daarop boeken, het Lams Gods en een zandloper en achter de geleerde een allegorische vrouwenfiguur met duif als symbool van de Heilige Geest. In Doopgezinde Bijdragen 31 (2005) schreef hij twee uitvoerige artikelen over de alchemistische wereld en de iconografie van Galenus Abrahamsz (klik hier om het tijdschrift te downloaden).
In de lezing werd de poging tot goudmakerij (in 1678-1680) door Galenus Abrahamsz geplaatst in zijn mystieke theologie: het vermogen om wonderen te verrichten als opperste genadegave van de Heilige Geest na ascetische boetedoening, en wonderdaden als noodzakelijke legitimatie voor het optreden van een moderne kerkleider met evenveel gezag als de apostelen (mystiek spiritualisme), en dat in samenhang met de chiliastische toekomstverwachting die ook in de Hartlib-kring werd aangehangen, van de komst van een Elias Artista, die de geheimen der natuur kent, als voorbode van het Duizendjarig Rijk. Een tegenstander van Galenus Abrahamsz zag hierin al in 1655 diens ware motivatie voor zijn alchemie, namelijk het zoeken naar de steen der wijzen als legitimatie voor zijn reformatie van de doopsgezinde gemeente. Dezelfde motivatie kan hebben gegolden voor zijn goudmakerij in 1678. Daarnaast werden concrete voorbeelden gegeven van zijn eerdere alchemistische samenwerking met bekende alchemisten als F.M. van Helmont, mystiek hermetist en kabbalist, en Johann Joachim Becher, die een spiritualistische vernieuwing van de katholieke kerk voorstond. In de presentatie werden tevens genoemd de filosoof Leibniz als criticus van de fabuleuze Elias Artista van Johann Friedrich Helvetius en als kritische volger van de goudmakerij-pogingen van de bekende Spinozist Georg Hermann Schuller. En ook de brief aan Robert Boyle van Christian Werner, compagnon van Galenus in 1678, waarin hij schrijft over de (neoplatoonse en hermetische) spiritus mundi, met name omdat Boyle om orthodox-theologische redenen het bestaan van een spiritus in de materie en in de mens afwees.
Joppe van Driel: De ‘oeconomie’ van stad en platteland
Joppe van Driel promoveerde in oktober 2016 aan de Universiteit Twente op een onderzoek binnen het NWO-project ‘Chemistry in Everyday Life’ en is momenteel projectmedewerker bij het Utrecht Sustainability Institute waar hij de wetenschap van duurzame grondstoffen omzet in de praktijk. De ondertitel op zijn eerste sheet bevatte feitelijk al een samenvatting van de lezing met de zin: ‘Hoe tuiniers scheikunde gebruikten en zo de fabriek aan de boerderij koppelden’.
De vroegmoderne tuiniershandboeken vormen een goede bron voor onderzoek naar de koppeling van ‘oeconomie’ met scheikunde en grondstoffenbeheer. Het Griekse woord ‘oeconomie’ kan worden vertaald met huishoudkunde maar ook als spaarzaamheid/zuinigheid. Een aantal laat 18e-eeuwse citaten werd getoond over het gebruik van plantaardig en dierlijk afval voor de instandhouding van alles dat leeft. De Groningse hoogleraar Petrus Driessen repte in 1791 over urine dat in ‘oneindige’ hoeveelheden te vergaren viel. De ondernemer Watse Gerritsma stichtte fabriekjes voor hergebruik van materialen en was het onderwerp van de expositie ‘Rijk aan rotzooi’.
In 1625 verscheen in Londen het boek Markhams farewell to Husbandry (een versie uit 1676 is digitaal beschikbaar, klik hier) met een beschrijving hoe de onvruchtbare gronden in Engeland weer vruchtbaar te maken met meststoffen. Daarin werd al geschreven over het verzamelen van afval uit steden en forten om dat op onvruchtbare gronden uit te spreiden. En ook in Nederland verschenen soortgelijke boeken als de ‘Verstandige Huyshouder’, ‘D‘ervaren Landt-bouwer’ en ‘De Medicyn-winkel’ (allen digitaal beschikbaar).
In het laatste deel van de presentatie kwamen de Nederlandse tuiniershandboeken van rond 1700 aan bod. Johann Hermann Knoop gaf in zijn boek ‘Beschouwde en werkdadige hovenier-konst’ uit 1753 een overzicht van de nuttige meststoffen en verschillende soorten zouten waaronder salpeter. De laatste stap vormde het maken een boekhouding van de chemische stoffen die nodig waren om gronden vruchtbaar te maken of waar ze van geen nut of zelfs schadelijk waren. Een daarvan was Glauberzout (natriumsulfaat).
_________________________________________________________________________________
September 2018
Verslag opgesteld door Eric R.J. Wils en Ruud Lambour voor de samenvatting van zijn lezing over Galenus.