Auteurs de CHG-leden: Jacob van Dijk, Rob van den Berg, Ernst Homburg, Kees Plug en Eric Wils
maart 2023, tweede versie augustus 2023
Inhoudsopgave
Introductie
Scheikunde aan de Universiteit Leiden in de tweede helft zeventiende eeuw
Disputaties
Martinus Carceus
Herman Lufneu
De disputaties van Paulus von der Lahr
Tot slot
Noten
Introductie
Op 21 juni 2022 werd het voormalige woonhuis van zowel Franciscus Sylvius (1614-1672) als Herman Boerhaave (1668-1738) in Leiden uitverkoren tot Nationaal Chemisch Erfgoed. Dat richtte de blik op het begin van het vak scheikunde in Nederland. Beide hoogleraren geneeskunde speelden een belangrijke rol in het ontstaan van de scheikunde als zelfstandige discipline. Maar in de tijd tussen hen beiden stond de ontwikkeling niet stil en verschenen er enkele Disputatio chemico-medica’s over de werking van het menselijk lichaam zoals de spijsvertering of het ontstaan van ziektes. In 1672 werd Carel de Maets (Carolus Dematius) aangesteld als de eerste hoogleraar in de scheikunde aan de Universiteit Leiden. Hij trad op als praeses van de Disputatio Chemico-Medica de Fermentatione, Effervescentiis & Inflammatione, verschenen op 17 november 1685 van Paulus von der Lahr (1). Deze disputatie, die niet in Nederlandse bibliotheken voorkomt, werd door één van de auteurs verworven. Tevens worden hieronder twee andere disputaties uit de tweede helft van de zeventiende eeuw in de beschouwing meegenomen. Dit geeft de context van de chemisch-medische ontwikkelingen aan de Universiteit Leiden die pas later zijn uitgemond in het vak scheikunde.
Scheikunde aan de Universiteit Leiden in de tweede helft zeventiende eeuw (2)
Scheikunde als zelfstandige activiteit was lange tijd een 'verborgen' onderdeel van het studieprogramma geneeskunde aan de universiteiten in Europa. In 1609 werd Johannes Hartmann de eerste hoogleraar chemiatrie aan de Universiteit van Marburg. Chemiatrie had tot doel om te trachten met chemische geneesmiddelen patiënten te genezen.
Franciscus Sylvius (1614–1672), geboren als Franz de le Boë in Hanau, werd in 1658 aangesteld als hoogleraar geneeskunde aan de Universiteit Leiden. Sylvius was de grondlegger van de beroemde iatrochemische school in Leiden. Door de processen in het menselijk lichaam te beschouwen met behulp van chemische stoffen en reacties. Hij was ervan overtuigd dat ziektes het gevolg waren van een onevenwichtigheid van chemische aard b.v. te veel zure of te veel alkalische stoffen in het lichaam. De spijsvertering werd gezien als een resultaat van de chemische reacties van zuren en basen aanwezig in sappen van de alvleesklier en de maag of in het speeksel.
Carel de Maets
In 1672 werd Carel de Maets (1640 -1690) aangesteld als de eerste Nederlandse hoogleraar scheikunde binnen de filosofische faculteit aan de Universiteit Leiden. In het Rampjaar toen de Republiek in conflict was met Frankrijk, Engeland en twee Duitse bisdommen en stadhouder Willem III van Oranje aan de macht kwam. Met de aanstelling van De Maets ging een langgekoesterde wens van Sylvius in vervulling. De Maets had in Utrecht gestudeerd en was daar gepromoveerd in de filosofie, de toen gebruikelijke term voor de natuurwetenschappen. Na een aanvullende studie in Frankrijk werd hij tevens doctor in de geneeskunde in Angers. Hij keerde terug naar Utrecht, waar hij een Collegium Chymica kreeg toegewezen zonder een bijbehorend chemisch laboratorium. Na een aanbod vanuit Leiden was De Maets snel overtuigd en vertrok uit Utrecht. Voor Leiden was hij de ideale kandidaat voor een hoogleraar positie. Hij kwam uit een goede familie, zijn vader was hoogleraar theologie, en had twee promoties met succes afgelegd. Daarbij had hij een goede kennis van het cartesianisme, wat voor een moderne wetenschappelijke aanpak aantrekkelijk was. Al snel bleek hij ook de conservatieve Oranjegezinde stroming aan zich te binden door de organisatie van een studentenmilitie om Leiden te helpen verdedigen tegen de mogelijke komst van de Franse agressor (3).
De Maets was voorstander van een programma waarin de oorzaken van ziektes met behulp van chemische experimenten op natuurlijke grondprincipes terug te voeren zouden zijn. Om zodoende geneeskunde en filosofie/natuurwetenschap met elkaar te verbinden. De aanwezigheid van een laboratorium annex theater, waarin chemische en fysische proeven ter demonstratie voor de studenten konden worden verricht, was voor hem cruciaal. De Universiteit Leiden had zowel een chemisch laboratorium, opgericht 1668, als een Theatrum Physicum, gesticht in 1675. Dat laatste was beter dan het chemisch laboratorium, dus voldoende reden tot jaloezie bij De Maets.
Deze frictie ging later vooral optreden met zijn collega Buchard de Volder in de filosofische faculteit. Theodoor Craanen was eveneens een collega als professor filosofie. Zowel De Volder als Craanen waren toentertijd overtuigde cartesianen en op dit vlak was er geen onenigheid met De Maets (4). Wat betreft het verschil van mening over het recht op demonstraties besloot het universiteitsbestuur om de kool en de geit te sparen door de twee hoogleraren toestemming te geven om beide aspecten (scheikunde en natuurkunde) te behandelen. Door middel van de onderhandelingen over de financiering van de twee laboratoria probeerde het bestuur van de universiteit De Maets meer naar de scheikunde te sturen en De Volder naar de natuurkunde. De Maets bleef echter een vreemde eend in de bijt en in 1678 werd hij als hoogleraar scheikunde, met alle toebehoren, overgeheveld naar de faculteit geneeskunde als volwaardig hoogleraar. Hier raakte hij niet meer in een conflict over demonstraties aan studenten verzeild, maar waren er budgettaire problemen door een teruglopende financiering van de universiteit. Uiteindelijk kreeg De Maets in 1687 een nieuw en beter laboratorium.
In dezelfde periode waren Jacobus le Mort (1650-1718) en Christiaan Marggraf (1626-1687) als privéleraren scheikunde met een eigen laboratorium actief in Leiden. In 1690 overleed De Maets en was Le Mort – die tevens laboratorium-assistent van De Maets was - de gedoodverfde opvolger als hoogleraar scheikunde. Het duurde echter nog tot 1697 voordat de aanstelling afkwam ondanks herhaald aandringen van het universiteitsbestuur. Mogelijk was stadhouder Willem III degene die de benoeming zolang tegenhield en pas na zijn overlijden in 1702 was deze vermoedelijke blokkade verdwenen.
Disputaties
De drie Leidse chemici De Maets, Le Mort en Marggraf hadden een reputatie notoir ruzie met elkaar te maken. In groter verband was er ook bij vlagen een heftige tweestrijd gaande aan de Universiteit Leiden tussen voor- en tegenstanders van de denkwijzen van de in 1650 overleden filosoof en wiskundige René Descartes. In deze ambiance moesten de studenten hun studie volbrengen en promoties afronden. Promoties vonden toen plaats in de vorm van een wetenschappelijk debat in aanwezigheid van publiek. De kandidaat (respondens) en de opponenten voerden het debat onder leiding van de voorzitter (praeses).
Disputaties waren een beproefde methode om nieuwe ideeën uit te testen. Er waren twee types disputaties:
• Disputationes pro grade. Dit was een formele zitting waarbij het doctoraat kon worden verkregen. De rector magnificus vervulde de rol als praeses en de promotor had een bescheiden rol.
• Disputationes sub praesidio. Dit was meer een proefpromotie. Hierbij was de promotor ook de voorzitter en actief bij het proces betrokken als discussieleider cq. scheidsrechter. Hij kon ook persoonlijk aan de discussies deelnemen.
De rol van drie specifieke kandidaten, Martinus Carceus, Herman Lufneu en Paulus von der Lahr, wordt hierna uitgebreider bezien. Elk van deze studenten heeft één van de disputaties met een sterke chemische connotatie op zijn naam staan in de periode dat er voor scheikunde een (zelfstandige) leerstoel werd ingesteld, met De Maets als hoogleraar. De achtergrond van de drie studenten was verschillend maar alle drie werkten ze in een tijd dat de wetenschap volop in beweging was. Cartesianisme was in Nederland lange tijd verboden, maar werd bij de Leidse Universiteit oogluikend toegestaan ondanks verzet uit orthodoxe Calvinistische hoek. Het maakte echter kort daarna alweer plaats voor het Newtonianisme. De iatrochemie bleef daarnaast lange tijd nog zeer invloedrijk. Ook wierp de eerste aanzet tot de meer experimentele benadering van Francis Bacon zijn schaduw vooruit, zoals Robert Boyle en Isaac Newton als succesvolle natuurfilosofen hebben laten zien.
Martinus Carceus
Márton Karcagújszállási-Carceus oftewel Martinus Carceus (circa 1643 – 1672) was afkomstig uit Karcagújszállás, het huidige Karcag, in Hongarije. Hij bezocht de middelbare school in Debrecen, waarna hij zich in 1660 inschreef bij het Debrecen College. Hier studeerde hij tot de zomer van 1664. In de winter van 1664, hij stond toen al ingeschreven als student aan het Sárospatak College, vertrok hij naar Groningen. In Groningen schreef hij zich in bij de universiteit op 22 juli 1667 als student theologie en geneeskunde. Zijn eerste disputatie dateert van 23 mei 1668 en was getiteld: Babel sive Concordia discors, circa possibilem dimensium penetrationem et unius corporis multipraesenti.
Daarna ging hij naar Leiden, waar hij zich als 26-jarige student medicijnen inschreef op 29 maart 1669. Hij studeerde bij Sylvius en van Carceus zijn de volgende disputaties bekend:
• Disputatio Chymico-Medica, De Acido præcipue Microcosmi, 1670 (Leiden). Praeses: Sylvius (klik op afbeelding voor vergroting).
• Disputationum physicarum selectarum, prima. De ebullitione, bipertita,,,, 1670 (Leiden). Praeses: Wolferd Senguerd.
• De Affectibus Naturales Hominis Functiones Læsas vel Constituentibus, vel Producentibus, vel Consequentibus, 1671 (Leiden). Praeses: Sylvius.
• Disputatio Physica de Corpore Prima et Secunda, 28 januari 1671 (Leiden). Praeses: De Volder.
• Consideratio medica inauguralis Fluxus Hepatict, 27 juni 1672. Praeses: rector magnificus Albert Rus. Dit was het formele proefschrift van Carceus.
Carceus leverde een bijdrage aan Sylvius’ boek Praxeos medicae libro primo: tam in formulis, quàm extra ipsas laudatorum in de vorm van de Index materiae medicae, seu, Medicamentorum (1671). Zijn samenwerking met Sylvius komt sterk naar voren in zijn publicaties. Hij was duidelijk nog een vertegenwoordiger van de iatrochemische school van Sylvius, alhoewel zijn werk bij De Volder hem een goede kennis van de cartesiaanse benadering moet hebben verschaft.
Door politieke ongeregeldheden in zijn geboorteland Hongarije keerde hij niet terug om daar een dokterspraktijk te beginnen. Hij overleed in Leiden kort na het ontvangen van zijn bul als doctor in de geneeskunde.
Herman Lufneu
Over het leven en werk van Herman (Hermanus) Lufneu (1657-1744) zijn twee uitgebreide bronnen beschikbaar:
1. Hermanus Lufneu, Stadsarts te Rotterdam (1960) door dr. C.L. Thijssen-Schoute.
2. Burchard de Volder and the Age of the Scientific Revolution (2019). Studies in History and Philosophy of Science 51 door Andrea Strazzoni.
Lufneu werd op 11 september 1657 geboren als zoon van de tegelbakker Johannes Lufneu en Dorothea van der Putten. Het gezin Lufneu woonde aan de Glashaven in Rotterdam. Twee zonen werden naar Leiden gezonden voor een academische opleiding. Herman werd op 19 februari 1675 als student in de medicijnen ingeschreven en Jacobus op 14 april 1682 als student in de theologie. Op 20 juni 1679 promoveerde Herman Lufneu tot doctor in de medicijnen. Hij bleef echter nog enige tijd lid van de universitaire gemeenschap, want in 1680 betaalde hij nog collegegeld.
Tijdens zijn studie aan de universiteit Leiden werd door hem een aantal disputaties gepubliceerd:
• Disputatio philosophica de materiae divisibilitate in infinitum, 27 Januari 1676 (Leiden). Praeses: De Volder.
• Disputatio philosophica de aëris gravitate prima[–quinta], 1676–1678 (Leiden). Praeses: De Volder.
• Disputatio chemico-medica inauguralis de fermentatione, 1679 (Leiden). Praeses: Drelincourt. Dit was het formele proefschrift van Lufneu (zie afbeelding).
In deze disputaties is duidelijk de sterke invloed van De Volder op zijn student waarneembaar. Dat wordt nog versterkt door een aantal publicaties van Lufneu over proeven, die hij bij De Volder had gezien, over hydrostatica betreffende de paradox van Simon Stevin (5).
Het merendeel van Lufneus werk betreft de natuurkunde/filosofie. Interessant is wel dat zijn formele proefschift Disputatio pro gradum uit 1679 zich met fermentatie bezighoudt en een meer chemische inslag heeft. Vreemd genoeg is er geen verwijzing naar De Maets, maar dat kan tekenend zijn van de bemoeienis van zijn leermeester De Volder met de chemie. Hoogstwaarschijnlijk heeft Lufneu wel college gevolgd bij De Maets, maar daarvan is helaas weinig bekend. Strazzoni (p. 382, 647) vermeldt dat de Engelse student Morley een keer te laat was bij een demonstratie van De Volder, omdat hij werd opgehouden door een scheikundige demonstratie van De Maets.
Inhoudelijk nam Lufneu afstand van Descartes als het over de bloedsomloop gaat, maar verder heeft het proefschrift een sterk cartesiaanse inslag. Lufneu wilde alle fermentatieprocessen, die binnen en buiten het menselijk lichaam plaatsvinden, verklaren middels de theorieën van Descartes (6). Die zijn gebaseerd op het bestaan van een fijne etherische stof, die alle lichamen doordringt. De beweging, die ten grondslag ligt aan alle fermentatieprocessen, is van nature het lichaam niet eigen, noch aangeboren. Het samenspel van de deeltjes (corpora) en de porieën en de materie spelen een hoofdrol in een mogelijke verklaring van de verschijnselen. De iatrochemische zuur-base theorie van Sylvius leek voor Lufneu minder aantrekkelijk. In de tekst refereerde hij diverse malen naar Descartes maar ook naar Bacon (aangeduid als Verulam) en Boyle. Vooral dat laatste kan een opmaat zijn naar de meer experimentele methode naast de zuivere filosofische redenerende benadering. Hij noemde echter ook (pp. 14-16 van disputatie) Van Helmonts iatrochemische ideeën over fermentatie.
Zijn aandacht voor chemische experimenten is ook zichtbaar in een publicatie uit 1686 handelend over een specifieke fermentatie ontstaan door vermenging van antimonium, zuiver zilver en kwikzilver. Hier deed hij wel een waarneming tijdens een experiment maar ging dan verder met speculaties om de verschijnselen te verklaren op grond van de cartesiaanse theorie.
Lufneu vestigde zich na zijn studie als stadsarts in Rotterdam.
De disputaties van Paulus von der Lahr
Paulus von der Lahr (1666-1711) was een telg uit een Duitse familie van handelaren. Er is weinig bekend over hem, het portret komt uit de Senckenbergischen Portraitsammlung. Bij een zoektocht op internet komt de naam wel drie keer naar voren. Daarbij kan niet worden uitgesloten, dat er meer personen met die naam in dezelfde tijd in Franfurt leefden.
Von der Lahr studeerde medicijnen in Leiden en verkreeg daar zijn doctorstitel. Vanaf 1689 tot aan zijn dood in 1711 had hij een medische praktijk in Frankfurt. Zijn zoon, ook Paulus von der Lahr (1700-1741) genaamd, studeerde ook in Leiden, en was evenals zijn vader een arts met een medische praktijk in Frankfurt.
Von der Lahr werd na zijn promotie een succesvol arts en zakenman in Frankfurt. Na vertrek uit Nederland duikt zijn naam op als ouderling van de Nederlandse gemeenschap in Frankfurt in 1690 (7). In 1704 verscheen een boek in Frankfurt met een opdracht aan Paulus von der Lahr en een aantal andere vooraanstaande handelaren en kooplieden (8). In 1710 maakte een handelaar Paulus von der Lahr uit Frankfurt aanspraak op het eigendom van een ijzersmelterij (Neuhütte) (9). De tekst geeft aan dat hij spoedig na het maken van deze claim overleed.
Drie disputaties
Vaststaat dat Paulus von der Lahr als respondent (kandidaat) een hoofdrolspeler was in verschillende disputaties in Leiden:
1. De absoluta quiete, 1684 (Leiden). Praeses: B. de Volder (10).
2. Disputatio Chemico-Medica de Fermentatione, Effervescentiis & Inflammatione, 1685 (Leiden). Praeses: C. de Maets (zie afbeelding).
3. Disputatio medica inauguralis, de sterilitate, 1687 (Leiden). Praeses: Friedrich Spanheim jr, rector magnificus Universiteit Leiden.
Bij de eerste disputatie was De Volder praeses van de commissie en de begeleider van Von der Lahr. De Volder was in die tijd nog een overtuigde aanhanger van Descartes en dat komt terug in de keuze van het onderwerp van deze disputatie. Het geeft inzicht in de cartesiaanse theorie over de structuur van de materie.
Tweede disputatie
Bij de tweede disputatie fungeerde De Maets als praeses, die vanaf 1678 weer terug was in de medische faculteit. Deze disputatie van Von der Lahr kan als een proefpromotie worden gezien. Dit gaf De Maets de mogelijkheid om actief betrokken te zijn tijdens de publieke discussie. Het moet belangrijk zijn geweest voor De Maets dat de inhoud van de disputatie strookte met zijn eigen inhoudelijke ideeën over de grondbeginselen van de scheikunde. Het was de eerste disputatie met De Maets als praeses over een chemisch-medisch onderwerp sinds de scheikunde in Leiden een eigen leerstoel had gekregen (11). De disputatie werd gedrukt en kreeg daardoor meer belang door een grotere zichtbaarheid.
De focus van Von der Lahrs tweede disputatie ligt op drie processen: fermentatio (de omzetting van voedsel en gedeeltelijke rotting middels fermenten), effervescentia (de reactie met gasontwikkeling en bruisen) en inflammatio (het opwarmen door ontsteking c.q. kwetsuur). Hij verwijst ook (p. A3, disputatie) naar experimenten van De Volder.
Het uitgangspunt in het eerste deel van de tweede disputatie vormt de beschrijving van de materie, die wordt beschouwd als zijnde samengesteld uit deeltjes met een verschillende hoeveelheid poriën. Omdat er geen vacuüm kan bestaan volgens Descartes zijn de poriën gevuld met een subtiele ether, die bestaat uit uiterst kleine en beweeglijke deeltjes en die op een soort vloeistof lijkt (12). Als twee lichamen met elkaar in contact komen en vervolgens mengen of reageren, vindt er een herschikking van de deeltjes plaats en beweegt de ether met hoge snelheid tussen de deeltjes. De deeltjes hebben verschillende structuren. Sommige hebben veel grote poriën en bevatten dan ook veel ether, terwijl andere deeltjes meer massief zijn en nauwelijks poriën en ether bevatten. Tijdens het proces van mengen en reageren kan er een verstopping optreden doordat grotere deeltjes in iets grotere poriën blijven steken. Deze blokkade zorgt ervoor dat wanneer de ether er toch langs probeert te stromen deze een hoge snelheid krijgt. Hoe hoger de snelheid des te hoger de temperatuur. In het extreme geval kan het proces zelfs uit de hand lopen met als resultaat lichtflitsen, harde geluiden, rook en zelfs gebroken glaswerk.
Als voorbeeld geeft Von der Lahr de reactie tussen oleum tartari (vervloeid kaliumcarbonaat) en spiritus vitrioli (zwavelzuur). Kaliumcarbonaat is poreus en heeft scherpe puntige deeltjes, zoals de meeste alkalische stoffen. Het is ook poreus en bevat veel ether, terwijl zwavelzuur minder poriën en dus minder ether in zich heeft. Bij menging zullen de deeltjes van zwavelzuur de poriën van het carbonaat binnen dringen en als daarbij iets de poriën verstopt, zal de ether geforceerd er langs gaan stromen. Er ontstaat warmte en het mengsel kan gaan bruisen. Het bruisen (effervescentia) stopt pas als de ether door zijn onstuimige beweging nieuwe poriën heeft gevormd of de kaliumcarbonaat deeltjes heeft opengebroken (13).
De blokkade van ether in de poriën kan (gedeeltelijk) worden voorkomen door het poeder te verkleinen of roodgloeiend eerst in water te gooien. Gebluste kalk is hiervan een goed voorbeeld.
Vergelijkbare processen treden op bij het fermenteren van most. Ook hier worden grovere deeltjes uit elkaar gedreven tot uiteindelijk de vloeistof helder wordt. Een bezinksel of dun laagje aan het oppervlak zijn nog de restanten van de eerdere most.
In het tweede deel van die disputatie probeerde Von der Lahr een verband te leggen tussen de beschreven materiële processen en wat er in het menselijk lichaam plaatsvindt. In de maag wordt het voedsel verteerd na eerst in de mond te zijn fijngemaakt en gekauwd. Dit proces lijkt sterk op het fermenteren van most. Het menselijk lichaam wordt daarbij voorgesteld als een machine. Vertering is één van de processen in deze ‘machine’, maar duidelijk niet het enige. De chemische processen verlopen door het samenspel van deeltjes, poriën, ether en mogelijke verstoppingen. Ziektes zijn het directe resultaat van verstopping in de poriën, waardoor de ether wordt voortgestuwd. Afhankelijk van de mate van de blokkade, en waar die optreedt in het lichaam, wordt het ontstaan van verschillende ziektes uitgelegd.
Von der Lahr noemt als illustratie het stevig in de handen wrijven. Dit zorgt ervoor dat sommige poriën vernauwen en de fijne materie daardoor sneller stroomt met roodheid als gevolg. Als een scherp zout of alkali de verstopping veroorzaakt zijn hevige pijnen het gevolg. Vooral als de druk hoger wordt door pus of door toevoer van extra bloed. De plaats van de verstopping bepaalt het type ziekte waarbij de externe (b.v. wondroos) veel milder verlopen dan interne verstoppingen (b.v. pleuritis in de borst). Ook zijn ontstekingen bij ouderen moeilijker behandelbaar dan bij jonge mensen omdat het weefsel stijver is.
De volgende stap was het bedenken van een mogelijke behandeling door de arts. Allerlei medicijnen kunnen verschillende effecten hebben op een blokkade en als gevolg ook op de ziekte. Vooral middelen, die zweetvorming stimuleren, werden als heilzaam gezien om de blokkade te verhelpen. Ook kan aderlating worden toegepast om de zwelling te verminderen en ook pijnstillende middelen als opium tinctuur zijn nuttig. Von der Lahr ziet problemen in het gebruik van verkoelende middelen op uitwendige delen, omdat dat de verstoppingen alleen maar zou verergeren. Wrijven met geest van theriak (een oud kruidenmengsel), kamfer of alcohol kan positieve effecten hebben. Als niets helpt rest z.g. rijping, waarbij het lichaam pus vormt wat door de arts behandeld kan worden.
De tweede disputatie sluit af met een aantal corollaria (stellingen), die de chemische theorie van Paulus von der Lahr samenvatten en zeker ook in overeenstemming zullen zijn geweest met het gedachtegoed van De Maets:
I. Ad Medicinam addiscendam maximè requiritur, & necessaria est Chemiæ notitia, ejusque Medicamenta non magis sunt noxia ac venetata, quàm Galenica vulgo dicta.
(Om geneeskunde te leren is bekendheid met de chemie ten zeerste vereist en nodig, en zijn geneesmiddelen niet schadelijker en giftiger dan de Galenische, zoals ze gemeenlijk genoemd worden.)
II. Quin imò, multô illis sunt præstantiora ac nobiliora.
(Integendeel, zij zijn veel voortreffelijker en edeler.)
III. Activa enim Principia in Chemicis in actum educuntur, quæ in Galenicis vel sepulta jacent, vel majori ferè ex parte infracta sunt.
(In de scheikunde worden immers de actieve beginselen, die in de werken van Galenus óf begraven liggen óf misschien grotendeels onvolledig zijn, daadwerkelijk onderwezen.)
IV. Omnis resolutio Philosophica fit per Fermentationem.
(Elk filosofisch losmaken/oplossen geschiedt door fermentatie.) (14)
Derde disputatie
In de derde formele disputatie uit 1687 was Friedrich Spanhem jr. de praeses. De theoloog Spanheim jr. was rector magnificus in Leiden ten tijde van deze disputatie en Paulus von der Lahr promoveerde hiermee tot doctor in de geneeskunde. Hoewel in de disputatie van Von der Lahr niet of nauwelijks expliciete verwijzingen naar Descartes voorkomen, en niet alle deeltjestheorieën cartesiaans waren, is het toch wel opmerkelijk dat Spanheim jr. de praeses was tijdens deze officiële graduatie.
Spanheim jr. stond bekend als een sterke tegenstander van de filosofie van Descartes. Hij speelde namelijk een hoofdrol in het ontslag van Theodorus Craanen. Craanen was sinds 1670 professor filosofie en wiskunde aan de Universiteit Leiden. Na een conflict met zijn collega Spanheim jr. over de filosofie van Descartes, werd Craanen in 1673 ontheven van zijn functie als professor filosofie en wiskunde en in plaats daarvan aangesteld als professor geneeskunde aan de Universiteit Leiden. In deze functie werd Craanens cartesiaanse voorkeur minder risicovol geacht. Craanen beschouwde het menselijk lichaam met een mechanisch fysisch model. Het menselijk lichaam werd gezien als een gesloten systeem, dat werkte met slangen, hefbomen en pompen. Hij benadrukte ook het belang van iatrochemische processen, maar deze waren volgens zijn mening niet dominant.
Tot slot
Het onderzoek van Carceus, Lufneu en Von Lahr, zoals gepresenteerd in hun chemisch-medische disputaties, verschaft inzicht in de ontwikkeling van het denken over de werking van het menselijk lichaam in de tweede helft van de zeventiende eeuw waarbij de scheikunde een belangrijke rol speelde. Het markeert dan ook het begin van de scheikunde als zelfstandige universitair onderzoeksgebied. En toont de rol van de ontwikkelingen in de natuurwetenschap (cartesianisme, fermentatietheorie en empirisme) en het effect daarvan op de scheikunde. Dit komt duidelijk naar voren in de Disputatio Chemico-Medica de Fermentatione, Effervescentiis & Inflammatione uit 1685 van Paulus von der Lahr. Die disputatie kan daarbij worden beschouwd als het vroegste (test-)proefschrift in de scheikunde in Nederland ten tijde van het professoraat van Carel de Maets.
Noten
(1) Digitaal beschikbaar bij de auteurs.
(2) Hier is vrij gebruikgemaakt van de volgende bron: G. Wiesenfeldt, Leerer Raum in Minervas Haus: experimentelle Naturlehre an der Universität Leiden (1675 – 1715). Hoofdstuk 4: Grenzüberschreitungen: Chemie zwischen Medizin und Philosophie.
(3) Wiesenfeldt, p. 199.
(4) Wiesenfeldt, p. 199, 4.3. Ist experimentelle Naturlehre Chemie?
(5) Zoals de Mémoire communiqué par M. Lufneu, Médecin de Rotterdam, sur une expérience curieuse d’hydrostatique. Nouvelles de la République des Lettres, april 1685, p. 381–389.
(6) C.L. Thyssen-Schoute, Hermanus Lufneu, Stadsarts te Rotterdam, Rotterdams Jaarboekje (1960) p. 193.
(7) Archives of the London-Dutch Church: Register of the Attestations or Certificates of Membership, Confessions of Guilt, Certificates of Marriage, Bethrothals, Publications of Banns, &c., &c. Preserved in the Dutch Reformed Church, Austin Friars, London, 1568 to 1872, London (England): Dutch Reformed Church, p. 139, 265. D. Nutt, 1892 - Church records and registers.
(8) A. Moonen, Der Leidende Christus Oder die Historie deß Leidens und Sterbens Unsers Herrn und Heylands Jesu Christ (1704).
(9) L. Beck, Beiträge zur Geschichte der Eisenindustrie in Nassau (uni-frankfurt.de).
(10) Leidse universiteitsbibliotheek: https://www.lorentz.leidenuniv.nl/history/proefschriften/.
(11) Het boek Leerer Raum in Minervas Haus. Experimentelle Naturlehre an der Universität Leiden (1675-1715) van G. Wiesenfeldt, vermeldt in appendix C, p. 414-5) de volgende disputaties met De Maets als praeses:
• Maets, Carel de (Präs.), Paulus von der Lahr (Resp.) (1685): Disputatio chemico-medica de Fermentatione, Effervescentiis & Inflammatione.
• Maets, Carel de (Präs.), Jacobus van de Velde (Resp.) (1686): Disputatio chemico-medica de calcula renum et vesicae.
• Maets, Carel de (Präs.), Theodorus Scharffius (Resp.) (1687): Disputatio medica de morbissoporosis.
• Maets, Carel de (Präs.), Nicolaus Ypelaer (Resp.) (1689): Exercitium chemico medicum de nature fermentationum et effervescentiarum.
(12) Lees meer over de corpusculaire theorie van Descartes en de werking van het menselijk lichaam volgens Descartes in een arrtikel van Jacob van Dijk op deze website.
(13) Craanen, hoogleraar filosofie te Leiden) stelt dat fermentatie plaatsvindt door middel van zowel warmte als ook de activiteit van fermenten, die in de maag aanwezig zijn. Dit lijkt op het aantasten van metaal door aqua regia (koningswater) of aqua fortis (salpeterzuur). Zie A. Strazzoni, Burchard de Volder and the Age of the Scientific Revolution, 2019, p. 237.
(14) Over de zeer alomtegenwoordigheid van de rol van fermentatie in wetenschap van de zeventiende eeuw, zie Antonio Clericuzio, Mechanism and Chemical Medicine in Seventeenth-Century England: Boyle’s Investigation of Ferments and Fermentation in: Early Modern Medicine and Natural Philosophy, 2016, p. 271–293.