Verslag van het minisymposium “Chemie en Oude Meesters” tijdens de KNCV voorjaarsbijeenkomst op 16 april 2009 te Ede.
Onder zaalvoorzitterschap van Rob van Veen werd het thema Scheikunde en Schilderkunst belicht door een viertal sprekers.
Allereerst nam Dr Arie Wallert (Rijksmuseum), Technische analyse van middeleeuwse miniaturen, ons mee op een fantastische reis door de miniaturen van Maerlants Rijmbijbel. Niet alleen kon worden vastgesteld wie die miniaturen voor zijn rekening had genomen (Michiel van der Borch), en dat, middels een gedetailleerde analyse van de verf en van receptenboeken uit die tijd, de kunstenaar zich voor de samenstelling van zijn verf gebaseerd moet hebben op het 14e eeuwse receptenboek De Coloribus Faciendis van Pieter van Sint Omaars, maar ook, door spectroscopische bestudering van de ondertekeningen, hoe hij worstelde om tot de uiteindelijke miniaturen te komen (sterke afwijkingen in gebaren en plooivallingen tussen ondertekening en uiteindelijk resultaat).
Vervolgens liet Dr Annelies van Loon (Mauritshuis), Rembrandt als chemicus, uitgaande van een citaat van Philip Ball (“Rembrandt knew which materials would last and how to combine them safely. And this is just as well, for his mixtures attain an almost comical level of complexity.” –Bright Earth: Art and the Invention of Color (FSG, 2001, p. 145) zien dat Rembrandt niet alleen materialen (o.a. smalt) gebruikte die wel degelijk van kleur veranderden in de loop der eeuwen, maar ook dat het gebruik van loodwit uiteindelijk leidde tot zgn. loodzepen die uit de verfmatrix uitkristalliseren. Wederom prachtig geïllustreerd, en ook heel helder betoogd.
Na de pauze trad de enige wetenschapshistoricus onder de sprekers voor het voetlicht, Dr Jo Wachelder (U. Maastricht), met een mooi verhaal, Chevreul: wetenschap en schilderkunst in de 19e eeuw, met als portee dat het weliswaar traditie is om de chemicus Chevreul met zijn kleurenleer een grote invloed toe te schrijven op de schilderkunst van de latere 19e eeuw, maar dat het nog niet zo eenvoudig is om die invloed inderdaad vast te stellen, en dat die uiteindelijk blijkt te lopen via een derde, nl. de kunsttheoreticus Charles Blanc, die overigens, o ironie, disegno veel belangrijker vond dan kleur… Spannend!
Tenslotte maakte Dr Joris Dik (TU Delft), Grandeur en Misère van cadmiumgeel, aannemelijk dat na analyse van verweerde verf (of verven) via computersimulatie de oorspronkelijke kleur(en) van een schilderij op het spoor gekomen kan worden, om vervolgens te demonstreren, aan de hand van een schilderij van Ensor, o.a. met op Synchrotronstraling gebaseerde Röntgentechnieken, dat cadmiumgeel (CdS), in tegenstelling tot zijn reputatie van kleurstabiliteit aan het einde van de 19e eeuw, niet echt kleurstabiel is, en dat dit komt door oxidatie in de ons omringende lucht tot cadmiumsulfaat (verf beschermd doordat het onder de lijst zat was niet verkleurd) – ook Mondriaan bijv. gebruikte graag cadmium geel, trouwens; hm. En ook hier weer die prachtige plaatjes. Kortom, dit was een feest voor oog en oor.
Rob van Veen
Relevante literatuurverwijzing
Astrid van de Graaf, Kunst en chemie, veroudering en restauratie van schilderijen, Chemische Feitelijkheden, no. 190, mei 2002, 13 pagina’s. Een uitgave van de KNCV.