Door Eric R.J. Wils, datum 14 februari 2024
Inhoudsopgave
Inleiding
Wat er zoal plaatsvond
Nederlandse hoogleraren
Gemeentelijke diensten
Chemische technologen
Dreiging van chemische strijdmiddelen
De oorlogsjaren
Noten
Bijlage: Lijst met voordrachten 1924-1943 (pdf)
Inleiding
Na de eerste tien jaar, stijlvol afgesloten met de lustrumviering in november 1923, begon de Rotterdamsche Chemische Kring (RCK) in 1924 welgezind aan een nieuw kringjaar. De stad Rotterdam was weer opgebloeid na het herstel van de handel na de Eerste Wereldoorlog en er werd zelfs gesproken van ‘gouden jaren’ (1). In de zomer van 1928 werd in Rotterdam de Nederlandsche Nijverheidstentoonstelling (Nenijto) georganiseerd met de nadruk op de haven en de daarmee verbonden industrie. De tentoonstelling straalde een groot vertrouwen in de toekomst uit (2). De Rotterdamse bevolking groeide tot 582.000 in 1929, het jaar dat ook de Van Nelle Fabriek grotendeels werd voltooid en later een industrieel monument zou worden. In hetzelfde jaar vloog er een Zeppelin over het drukke Hofplein als een voorbode van het gevaar uit de lucht. Totdat de beurscrisis in de jaren dertig leidde tot werkeloosheid met meer dan 50.000 werkloze Rotterdammers en tevens de oorlogsdreiging toenam. Iets wat ook niet aan de RCK voorbijging.
In dit vervolgartikel op de beginjaren van de RCK wordt ingegaan op de jaren 1924 tot 1943.
Wat er zoal plaatsvond
In 1923 had de RCK 42 leden en dat aantal nam gestaag toe tot 85 in 1938 om daarna licht te dalen. Een gemêleerd gezelschap van apothekers, leraren en mensen werkzaam bij de Rotterdamse gemeentelijke diensten en industrie die vrijblijvend bij elkaar kwamen om kennis te nemen van de ontwikkelingen in de chemie. Aan de vergadering van februari 1924 namen vijf dames en 16 heren deel volgens de notulen, zodat er sprake was van een hoge opkomst. Uitzonderingen daargelaten vergaderde men ieder jaar zevenmaal in de maanden januari tot april en van oktober tot december. Normaliter op de tweede maandagavond van de maand in het gebouw van de 1ste HBS aan de ’s Gravendijkwal. Dit leidde tot 125 lezingen in de periode 1924-1943 over een verscheidenheid van onderwerpen. De lijst met presentaties is gesorteerd op de sprekers en als pdf-bestand toegevoegd (klik hier). Door hoogleraren werd de stand van de chemische wetenschap toegelicht en door de praktijkmensen hun werkgebied zoals over steenkool, aardolie of vetten. Onderstaand wordt op een aantal lezingen en sprekers nader ingegaan.
In 1927 werd besloten de contributie te verhogen van f. 2 naar f. 3. Conform de statuten uit 1922 traden ieder jaar twee bestuursleden af. Voorzitters volgden elkaar dan ook met enige regelmaat op. Het bestuurslid van het eerste uur Albert Boks trad weer toe tot het bestuur en werd in 1927 voorzitter. Ook RCK-medeoprichter Dirk Kampschreur vervulde bestuursfuncties. Als een continue factor bleef secretaris Willem van Rijn ruim 22 jaar in functie vanaf december 1913 tot maart 1936. Hij werd bij zijn afscheid benoemd tot erelid. Nadat hij was gestopt met zijn apotheek verhuisde hij met zijn vrouw naar Renkum waar hij op 28 september 1944 overleed in het strijdtoneel van de slag om Arnhem (3). De tijd schreed voort en Steven Birnie, trouwe bezoeker van de vergaderingen en enkele malen voorzitter van de RCK, was eerder op 83-jarige leeftijd op 27 mei 1939 overleden.
Van Rijn werd als secretaris opgevolgd door ir. Adriaan Cornelis van Wijk (1898-1975). Hij was in 1924 afgestudeerd aan de Technische Hogeschool Delft (TH) en in 1925 benoemd tot scheikundige-bacterioloog bij de N.V. Brouwerij Oranjeboom te Rotterdam. Daar klom hij op tot brouwmeester en uiteindelijk tot directeur. Hij was eerder RCK-bestuurslid geweest en bleef aan als secretaris tot 1943. Hij leverde echter geen bijdrage als spreker op de bijeenkomsten.
Naast de maandelijkse vergaderingen werden er excursies georganiseerd. In mei 1933 naar de Nederlandsche Kabelfabriek te Delft en de fabrieken van de Lever’s Zeep Maatschappij te Vlaardingen. In juni 1937 naar de N.V. Philips Gloeilampenfabrieken te Eindhoven, waar men per trein naartoe reisde. En nog niets vermoedend van het naderend onheil ging men op 1 mei 1940 naar de Sikkens Lakfabriek te Sassenheim.
In 1934 was het 50 jaar geleden dat J.H. van ’t Hoff de theorie van de osmotische druk wereldkundig had gemaakt. De Utrechtse hoogleraar Ernst Cohen maakte zich daar sterk voor met een lang artikel in het Chemisch Weekblad (4). Namens de stad Rotterdam werd op 28 december een bloemenkrans gelegd bij het monument voor J.H. van ’t Hoff voor de HBS aan de ’s Gravendijkwal. Het is onbekend of leden van de RCK hierbij aanwezig waren.
In 1927 besloot het Algemeen Bestuur van de Nederlandsche Chemische Vereniging (NCV) beter contact te houden met de vele Chemische Kringen (in 1939 waren dat er 15) en werd een Raad van Overleg ingesteld. Normaliter werden de RCK-voorzitter en secretaris daarvoor afgevaardigd.
Tweemaal, in de zomer van 1925 en 1939, organiseerde de RCK in Rotterdam de driedaagse jaarvergadering van de NCV. Daartoe werd door de RCK een zogenoemde regelingscommissie samengesteld die alles moest organiseren. In 1939 omvatte dat onder meer een ontvangst op het stadhuis en excursies waarbij ook de nieuwste Rotterdamse trots, de Maastunnel in aanbouw, werd bezocht. De NCV-voorzitter mr. drs. J. Alingh Prins sprak in 1939 in zijn dankwoord vriendelijke woorden en constateerde daarbij ‘dat in Rotterdam de overtuiging leeft, dat de scheikunde van enorm belang is voor de economische bloei van het gehele land’ (5). Ook de goede samenwerking tussen de NCV en de RCK werd gememoreerd. De in 1938 aangetreden RCK-voorzitter Adriaan Johannes de Jong, directeur van Lever’s Zeep Maatschappij te Vlaardingen, schetste de kring als ‘bloeiend, er heerst een gemoedelijke geest en de na-avonden zijn gelijk sociëteitsavonden’.
In 1928, 1933 en 1938 werd een lustrumbijeenkomst gehouden, afgesloten met een diner. In 1928 werd prof. dr. F.E.C. Scheffer van de TH Delft uitgenodigd en in 1933 sprak de hoogleraar uit de eigen kring, prof. dr. Pieter Verkade. Voor het 25-jarig bestaan op 14 november 1938 was prof. dr. A.J. Kluyver, eveneens van de TH Delft, uitgenodigd. Hij gaf een lezing over ‘Het koolzuur in de biochemie’ en besprak daarin de plaats van koolzuur in het geheel van de biochemische omzettingen in planten en microben (6). Tezamen met genodigden namen 60 dames en heren deel aan het diner. Dr. W.P. Jorissen, hoofdredacteur van het Chemisch Weekblad en lector aan de Universiteit Leiden, was eregast. Financiële steun voor het lustrum in 1938 was verkregen van de Rotterdamse industrie te weten: het Unilever concern, de Steenkolen Handels Vereeniging (SHV) en de bierbrouwers Oranjeboom en Heineken.
Foto genomen tijdens de viering van het 25-jarig bestaan van de RCK in november 1938. Staand achterin onder het kruisje prof. Pieter Verkade (bron: Stadarchief Rotterdam).
Duitse hoogleraren
De eerste bijeenkomst in 1924 op woensdag 9 januari was bijzonder. Prof. dr. Walter Roth, sinds 1919 hoogleraar fysische chemie aan de universiteit van Braunschweig, was enkele dagen in Nederland. Hij sprak zowel bij de RCK als de dag erna bij de Delftsche Chemische Kring. Hij was een contact van Pieter Verkade die in 1914 bij Roth, toen nog hoogleraar in Greifswald, op bezoek was geweest voor gegevens over verbrandingsapparatuur. Roth sprak over ‘Platin-Ersatzstoffe’ en in het Chemisch Weekblad van 19 januari 1924 (p. 38) verscheen een kort verslag van de lezing. Platina is een duur element en dat was het zeker in Duitsland in de naweeën van de verloren Eerste Wereldoorlog met de enorme inflatie. Roth bekleedde als alternatief zijn calorische bomben met zilver, dat aan de oppervlakte werd gebromeerd.
Op de vaste maandagavond van 15 maart 1926 hield prof. dr. Richard Willstätter voor de Delftsche en Rotterdamsche Chemische Kringen de lezing ‘Über die Natur der Enzyme’. De voordracht werd gehouden in het Scheikundig Laboratorium van de TH te Delft. Willstätter deed met de lezing een rondgang langs diverse Nederlandse universiteiten. Hij was hoogleraar geweest aan de Beierse Academie van Wetenschappen te München tot hij wegens antisemitisme in 1924 ontslag had genomen, maar deed als privépersoon verder onderzoek. Hij was een van de grote namen uit de chemie van de natuurstoffen aan wie in 1915 de Nobelprijs voor chemie was toegekend. Maar ook die kunnen verkeerde conclusies trekken uit onderzoeksresultaten. Zijn visie dat enzymen niet uit proteïnen bestaan werd later tegengesproken.
Nederlandse hoogleraren
Nederlandse hoogleraren in de chemie vonden ieder jaar wel de weg naar de HBS aan de ’s Gravendijkwal, sommige zelfs meerdere keren. Waarbij de nabijheid van de TH Delft evident is. In de periode 1924-1943 hielden de volgende hoogleraren een voordracht bij de RCK over een onderwerp uit hun vakgebied.
Universiteit van Amsterdam:
• A.H.W. Aten, hoogleraar elektrochemie, over atomaire waterstof.
• B.C.P. Jansen, hoogleraar fysiologische chemie, over vitamines.
• J.P Wibaut, hoogleraar organische chemie, over substitutiereacties in verband met synthetische methoden.
TH Delft:
• J. Böeseken, hoogleraar organische en analytische scheikunde, over de bestanddelen van vetten en oliën.
• W.F. Brandsma, hoogleraar mechanische technologie en metallurgie, over de mechanische eigenschappen en structuur van de metalen.
• W.G. Burgers, hoogleraar fysische scheikunde, over röntgenografisch onderzoek van organische verbindingen en over verstrooiing van röntgen- en elektronenstralen.
• A.J. Kluyver, hoogleraar algemene en toegepaste microbiologie, over biokatalyse en over het koolzuur in de biochemie.
• C.J. van Nieuwenburg, hoogleraar analytische scheikunde, over geochemie en over druppelreacties.
• W. Reinders, hoogleraar anorganische en fysische scheikunde, over het latente fotografische beeld en zijn ontwikkeling.
• F.E.C. Scheffer, hoogleraar anorganische en fysische scheikunde, over reacties waarvan het resultaat is te voorspellen.
Universiteit Leiden:
• F.A.H. Schreinemakers, hoogleraar anorganische en fysische chemie, over osmose.
Universiteit Utrecht:
• F. Kögl, hoogleraar organische chemie, over plantaardige groeihormonen.
• H.R. Kruyt, hoogleraar fysische chemie, over het ontstaan van colloïdeoplossingen en over coacervatie.
Landbouwhogeschool Wageningen:
• S.C.J. Olivier, hoogleraar organische chemie, over de chemie van eiwitstoffen.
• J. Smit, hoogleraar microbiologie, over de reiniging van afvalwater en over de groeiende bacterie.
Het leverde een scala aan onderwerpen op. Ook de sprekers dr. J.M. Bijvoet, dr. J.H. de Boer en dr. J. Coops werden in een later stadium benoemd als hoogleraar. Allen worden nader toegelicht door H.A.M. Snelders in zijn Geschiedenis van de Scheikunde (7).
De in de beginjaren van de RCK veelvuldig optredende hoogleraar Hein Waterman hield twee lezingen over hydrogeneren in 1927 en 1932. Over dit onderwerp verscheen tevens een artikel van hem in het Chemisch Weekblad (8). Hij zegde zijn RCK-lidmaatschap op om zich te concentreren op Delft.
Hoogleraar Pieter Verkade van de Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam verzorgde niet minder dan elf lezingen tussen 1924 en 1936. In die periode was hij enkele jaren rector magnificus, richtte de sectie organische chemie binnen de NCV op en was van 1930 tot 1932 voorzitter van de NCV. Ook zijn vrouw ir. Anna Jacoba Sandbergen, die met hem samenwerkte aan de calorische metingen, was na haar afstuderen in 1924 lid van de RCK geworden. In 1938 werd hij benoemd als hoogleraar organische chemie aan de TH Delft en verhuisde naar Den Haag. Dit betekende een groot verlies voor de RCK gezien zijn inbreng. Hij werd het tweede erelid van de RCK. De Handels-Hoogeschool ging in 1939 over in de Nederlandse Economische Hogeschool (NEH).
Verkade's lezingen voor de RCK gingen over vetten en natuurstoffen, fysisch-chemische eigenschappen van moleculen en over nomenclatuur, een onderwerp waar hij later internationaal i naam zou maken bij de International Union of Pure and Applied Chemistry (IUPAC). Hij publiceerde erover tevens in het Chemisch Weekblad (9).
De titels van zijn presentaties luiden:
• Komt margarinezuur in de natuur voor?
• Vetstofwisseling bij diabetes.
• Onderzoekingen over de vetstofwisseling.
• Eenige grepen uit de chemie der vetten.
• Synthese van vetten.
• Over het chemisme van de vorming van bruine pigmenten in het planten- en dierenrijk.
• Intramoleculaire verschuiving van metaalatomen.
• Verbrandingswarmten van opeenvolgende termen van homologe reeksen.
• Physische en physisch-chemische constanten in homologe reeksen.
• Nieuwere onderzoekingen over oscillatieverschijnselen van physische eigenschappen van organische verbindingen
• Veranderingen in de nomenclatuur van organische verbindingen.
In zijn onderzoekingen over vetstofwisseling werd een stap gezet naar de geneeskunde om inzicht te krijgen in de rol van normale vetzuren met een oneven aantal koolstofatomen bij de behandeling van diabetes mellitus, de suikerziekte. Het onderzoek met dierproeven werd verricht in samenwerking met de Rotterdamse internist dr. Mozes Elzas, die een diabetesspecialist was. De belangrijkste vondst in 1931 was het fenomeen dat ω-oxidatie van de vetzuren werd genoemd (10, 11).
Gemeentelijke diensten
Apothekers, chemici en microbiologen die werkten bij de Rotterdamse gemeentelijke diensten droegen in belangrijke mate bij aan de RCK. Ze gaven lezingen en maakten deel uit van het bestuur. Soms verwisselden ze weleens van dienst zoals Tammo Folpmers die in 1913 zijn loopbaan begon bij de toen nog Keuringsdienst van voedingsmiddelen te Rotterdam en vanaf 1927 bij de gemeentelijke drinkwaterleiding werkte. Hij verzorgde enkele lezingen over waterzuivering en werd in 1930 RCK-voorzitter.
Voedselonderzoek was een veel terugkerend onderwerp op de vergaderingen. Medewerkers van de Keuringsdienst van Waren gaven dan ook regelmatig een presentatie. Op drie prominente RCK-leden die samen 18 lezingen tussen 1924 en 1943 gaven wordt hieronder ingegaan.
Johan Daniel Jansen (1886-1959) werd op 11 mei 1886 in Utrecht geboren. Aan de Universiteit Utrecht ging hij scheikunde studeren en behaalde in 1911 zijn doctoraalexamen. Hij promoveerde op 23 februari 1916 cum laude bij prof. dr. Pieter van Romburgh op het proefschrift ‘Over nitro-derivaten van alkyltoluidinen en het verband tusschen hunne moleculair refracties en die van verwante verbindingen’. In oktober 1917 trad hij als scheikundige in dienst bij de Keuringsdienst van voedingsmiddelen te Rotterdam. Toen directeur Anske Lam in 1918 overleed, werd Jansen per 1 januari 1919 diens opvolger. Een functie die hij tot zijn pensionering in 1951 vervulde van wat inmiddels de Keuringsdienst van Waren was geworden (foto bij afscheid). Hij was eind jaren dertig een periode voorzitter van de RCK maar ook van het Natuurkundig Genootschap te Rotterdam. In 1947 werd hij tevens benoemd als privaat docent aan de Universiteit Leiden om onderwijs te geven in de levensmiddelenindustrie. Hij sprak zeven keer in de periode 1924-1943 op de vergaderingen en beperkte zich niet tot voedselonderzoek.
Louis Edmond den Dooren de Jong (1897-1972) werd op 8 februari 1897 in Den Haag geboren. Hij ging aan de Technische Hogeschool Delft scheikunde studeren en koos de richting van de algemene en toegepaste microbiologie van prof. dr. M.W. Beijerinck. Na zijn afstuderen in 1921 werd hij eerst assistent van Beijerinck en na diens vertrek van prof. dr. A.J. Kluyver. In 1923 trad hij in dienst van de Keuringsdienst van Waren te Rotterdam waar hij werkte op de afdeling bacteriologie. Op 24 september 1926 promoveerde hij bij Kluyver op het proefschrift ‘Bijdrage tot de kennis van het mineralisatieproces’. In 1933 volgde de aanstelling tot bacterioloog bij de Rotterdamse gemeentelijke ziekenhuizen. Een functie die hij tot zijn pensionering in 1962 bleef vervullen en waarover hij regelmatig publiceerde in de wetenschappelijk vakliteratuur (12).
In de periode 1926 tot 1942 gaf hij zes lezingen bij de RCK, drie over zijn werk in relatie tot voedsel, en drie over bacteriën, immuniteit en bloedonderzoek. In de in maart 1941 gehouden voordracht ‘De voedingsvoorwaarden der bacteriën in verband met hun pathogeniteit’ poneerde hij de stelling dat ‘de pathogeniteit niet zozeer is ontstaan uit aanvalszucht op het dierenrijk en op het menschdom, maar veel meer is op te vatten als een noodzakelijk kwaad ten gevolge van moeilijkheden betreffende de voedselvoorziening’ (13).
Marius Wagenaar (1886-1949) werd op 20 mei 1886 geboren in Utrecht. Hij ging farmacie studeren en behaalde in 1909 het theoretisch apothekersexamen. Hij werkte in 1914 als apotheker in het Centraal Laboratorium voor de Volksgezondheid in Utrecht om in 1916 burger-apotheker te worden bij de marine. In 1921 trad hij als apotheker en scheikundige in dienst bij de Keuringsdienst van Waren te Rotterdam. Daar kreeg hij de mogelijkheid een proefschrift te bewerken. Op 27 januari 1932 promoveerde hij aan de Rijksuniversiteit Groningen op het proefschrift ‘De toepassing van furfurol en andere furolen in de analytische chemie’ bij prof. dr. D. van Os, hoogleraar farmacologie en toxicologie. Bij de Keuringsdienst klom hij op tot plaatsvervangend directeur. Hij sprak vijf keer vanaf 1924 en niet alleen over voedselonderzoek. Ook microscopisch en microchemisch onderzoek van mummieresten was een onderwerp (14). Het tekent wel de diversiteit van de voordrachten voor de RCK.
Chemische technologen
De chemische industrie bloeide in en rond Rotterdam met kleine en grote firma’s (15). De margarinefabrikanten Van den Bergh en Jurgens waren van Oss naar Rotterdam verhuisd om dicht bij de handel in oliën en vetten te zitten. In Vlaardingen vestigde zich de Lever’s Zeep Maatschappij (producent van Sunlight zeep) waarvan RCK-lid Adriaan de Jong in 1920 in dienst trad en later directeur werd. De multinational Unilever kreeg in 1930 gestalte en er werd een hoofdkantoor gebouwd op de hoek van de Rochussenstraat en het huidige Museumpark. Het gebouw is nu in gebruik door de Hogeschool Rotterdam.
De aardolie-industrie breidde zich ten zuiden van de Nieuwe Maas steeds verder uit. In 1923 werd in de Rotterdamse gemeenteraad besloten tot de aanleg van een petroleumhaven die in 1934 gereedkwam. Ondanks de crisis van de jaren dertig kwam er in 1939 een tweede petroleumhaven. Daar ontwikkelde zich een industrie met olietanks, raffinaderijen en chemische installaties. Shell Pernis kreeg vorm.
De RCK had dan ook veel chemici die in de industrie werkten als lid. Hieronder korte biografieën van drie leden die enkele presentaties gaven over vetten, steenkolen en aardolie.
Luchtopname van de eerste Petroleumhaven op de Vondelingenplaat uit 1936 met de petrochemische industrie rondom de haven (bron: Stadarchief Rotterdam).
Simon Hendrik Bertram (1892-1961) was wellicht de bekendste van de Rotterdamse scheikundige technologen uit het interbellum van wie in 1938 al een korte biografie verscheen (16). Bertram werd op 17 maart 1892 in Haarlem geboren. In 1915 slaagde hij met lof als scheikundig ingenieur aan de TH Delft. Voor zijn afstuderen schreef hij in 1913 al een artikel in het Chemisch Weekblad over de bepaling van glycerine. Na zijn afstuderen trad hij eerst in dienst van de Bataafsche Petroleum Maatschappij (BPM) om daarna in 1919 chef van het bedrijfslaboratorium van de margarinefabrikant Van den Bergh in Rotterdam te worden. Over zijn werk aan vetten schreef hij regelmatig artikelen in het Chemisch Weekblad zoals over de bepaling van de hogere verzadigde vetzuren, een van de drie voordachten die hij hield bij de RCK (17). Hij werkte daarnaast aan een promotieonderzoek om op 20 januari 1928 met lof te promoveren bij prof. Waterman op het proefschrift ‘Bereiding en onderzoek van oliezuur’. In 1929 trad hij als scheikundige in dienst van Organon Oss en zegde zijn lidmaatschap van de RCK op. Hij gaf in 1931 nog wel een lezing over de chemie van vitamine A en Sesamine, een stof uit sesamolie. In 1933 volgde een nieuwe stap in zijn carrière door het adviesbureau Nederlandsche Research Centrale te beginnen in Den Haag (18). Met als doel procedés in de chemische industrie te verbeteren of nieuwe te ontwerpen.
Steenkool was in het interbellum nog de voornaamste energiebron voordat op aardolie en gas werd overgegaan. De op 20 februari 1899 in Zutphen geboren Dirk Jan Willem Kreulen (1899- na 1973) ontwikkelde zich tot een brandstofexpert. Met een diploma van suikertechnicus, behaald aan de MTS in Dordrecht, vestigde hij zich in 1922 in Rotterdam. Hij verwisselde daar de suiker voor kolen door te gaan werken bij de SHV. In 1923 richtte hij binnen de NCV de sectie voor Brandstofchemie op, die later opging in de sectie Bedrijfskunde. Het jaar daarop begon hij het particuliere Laboratorium voor Brandstof- en Olieonderzoek „Glückauf” op, gevestigd op het 3de Katendrechtsche Hoofd (19). Kreulen schreef talrijke artikelen in het Chemisch Weekblad over steenkool. In 1932 werd hij benoemd als privaatdocent aan de Universiteit Utrecht om onderwijs te geven in de chemie en technologie van de brandstoffen. Als RCK-lid hield hij tussen 1925 en 1931 vier voordrachten over steenkool. De laatste in 1931 over broei waarover ook artikelen in het Chemisch Weekblad verschenen (20).
Een ander RCK-lid werkte in de Rotterdamse olie-industrie. De 22 september 1887 in Nederlands-Indië geboren en in Haarlem wonende Isaac Jean François Reydon (Reijdon volgens geboorte, 1887-1984) ging scheikunde studeren aan de TH Delft. Na zijn afstuderen in 1910 (met lof) begon hij in 1911 aan zijn loopbaan in Pernis. In een rapport van de benzinecommissie uit 1923 wordt zijn functie toen officieel omschreven als ‘administrateur der Benzine-Installatie van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot exploitatie van petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië’.
Brand in olietanks is de nachtmerrie in de olie-industrie. In februari 1924 hield Reydon een lezing bij de RCK over ‘Schuim als brandbluschmiddel’. Hoe met schuim een brand in tanks kon worden geblust. Hij besprak ook een recente brand in Vlissingen waar een brandende tank in minder dan twee minuten werd geblust. Het schuim ontstaat door een vloeistof met natriumbicarbonaat en een tweede vloeistof met aluminiumsulfaat op de brand te spuiten. Het ontstane koolzuur wordt vastgehouden door een schuimvormend middel en vormt een dekkende laag. Reydon publiceerde erover in het tijdschrift De Ingenieur (21). In 1927 vertrok hij naar Duitsland om daar verder te werken in de olie-industrie en gaf het RCK-lidmaatschap op.
Dreiging van chemische strijdmiddelen
Chemische strijdmiddelen waren in de Eerste Wereldoorlog geen wonderwapen gebleken. Het wapen werd in het interbellum echter wel als een grote verschrikking gezien, zowat het slechtste wat de mensheid kon bedenken om elkaar mee te bestrijden. En met het mogelijk verspreiden van het gaswapen vanuit de lucht zou volgens sommige onheilsprofeten ‘een dauw des doods’ worden gecreëerd waartegen de bevolking hulpeloos was (22, 23). Er moest dus wel iets worden gedaan door de Nederlandse overheid tegen die opvatting en de Nederlandse chemici wilden daarbij een helpende hand bieden.
Op een Algemene Vergadering van de NCV was in 1935 besloten tot de oprichting van een commissie die moest bestuderen of de Nederlandse burgerbevolking afdoende kon worden beschermd tegen gasaanvallen vanuit de lucht (24). Eén van de leden was dr. A.P.J. Hoogeveen, scheikundige bij het Staatsbedrijf der artillerie-inrichtingen aan de Hembrug bij Zaandam, en deskundig op het gebied van chemische wapens.
Het bestuur van de RCK bood in de loop van 1935 al haar medewerking aan de Rotterdamse hoofdcommissaris van politie, mr. L. Einthoven, aan bij de organisatie voor de gasbescherming in de stad. Op maandag 27 januari 1936 sprak Hoogeveen op uitnodiging van de RCK in het stadhuis van Rotterdam over de bescherming van de burgerbevolking tegen gifgassen bij verspreiding vanuit de lucht. Daarbij waren naast politievertegenwoordigers ook apothekers aanwezig. Hoogeveen zette zijn gepresenteerde mening over de taak van de scheikundige bij de luchtbeschermingsdienst ook op schrift (25).
In november 1936 organiseerde de NCV een tweedaags symposium over de chemie en luchtbescherming in het Anorganisch-Chemisch Laboratorium van de Universiteit Leiden. In het uitvoerige verslag staat (26):
‘Het is zonder meer duidelijk, dat, daar bij luchtaanvallen chemische strijdmiddelen een groote rol zullen kunnen spelen, er voor den chemicus, zoowel individueel, als collectief door middel van de Nederlandsche Chemische Vereeniging de mogelijkheid en dus de plicht is naar hunne krachten mede te werken aan de organisatie van de bescherming tegen luchtaanvallen.’
De RCK voelde kennelijk die maatschappelijke plicht en de voorzitter Johan Jansen en bestuurslid Douwe Wijbe Dijkstra organiseerden samen met het Departement Rotterdam der Nederlandsche Maatschappij ter bevordering der pharmacie in 1937 een aantal instructieavonden over ‘De taak van Chemicus en Apotheker bij de luchtbescherming van de burgerbevolking’. Die bijeenkomsten werden gehouden in de Nederlandsche Handels-Hoogeschool en bijgewoond door RCK-leden. Daarbij werden ook proeven over het aantonen van oorlogsgassen uitgevoerd.
Douwe Dijkstra was in 1924 aan de Rijkuniversiteit van Groningen gepromoveerd bij prof. dr. F.M. Jaeger en was daarna in Rotterdam benoemd tot scheikundeleraar aan de 2de HBS met vijfjarige cursus. Hij publiceerde over de proeven in het Chemisch Weekblad, waarin staat dat hij vooraf de reacties had uitgevoerd op het laboratorium van de Keuringsdienst van Waren, waarvan Jansen directeur was (27). In het Rotterdamsch Nieuwsblad van 20 oktober 1938 verscheen er een krantenartikel waarin werd vermeld dat vele leden van de RCK en van het Departement van Pharmacie oefenden als gasverkenner voor het aantonen van strijdgassen. Johan Jansen hield in januari 1940 voor de RCK nog de lezing ‘Een en ander over het onderzoek van gasfilterbussen’.
Gelukkig zou het gaswapen in de Tweede Wereldoorlog niet worden gebruikt. Het paste gewoon niet goed in het mobiele karakter van die oorlog. Maar Rotterdam ging in mei 1940 kennis maken met de verschrikking van een luchtbombardement met explosieve stoffen.
De oorlogsjaren
In september 1939 brak de Tweede Wereldoorlog uit. Nederland hoopte neutraal te blijven net als in 1914, maar op 10 mei 1940 vielen de Duitsers Nederland binnen. Op 14 mei werd Rotterdam gebombardeerd en ging de binnenstad en enkele wijken in vlammen op. Ook het uit het midden van de 19de eeuw daterende Coolsingelziekenhuis en het Beursgebouw veranderden in een puinhoop. Het goed geoutilleerde klinisch laboratorium van het ziekenhuis dat vanaf 1924 onder leiding stond van RCK-lid mej. dr. Henriette Helena de Wolff was verdwenen. Het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte dat bijeenkwam in het Beursgebouw verloor haar complete inventaris van wetenschappelijke boeken en apparatuur. De HBS aan ’s-Gravendijkwal, ten westen van het centrum, bleef buiten de brandgrens. In het RCK-jaarverslag van 1939-1940 staat vermeld dat tenminste vier laboratoria van leden waren verwoest.
De Haagsche Chemische Kring betoonde haar solidariteit met Rotterdam en het bedrag van f. 155, verzameld voor een afgelaste lustrumviering, werd overgemaakt aan de RCK om de oorlogsschade van enige leden te dekken. De Delftsche Chemische Kring maakte f. 100 over en f. 200 werd beschikbaar gemaakt uit de eigen RCK-kas. Vervanging van verloren gegane vakliteratuur werd vergoed door de RCK.
Het bestuur van de NCV gaf op 25 mei 1940 een bericht uit om de organisatie in stand te houden en hield in juli 1940 haar Algemene Vergadering in Utrecht (28). Het leven ging min of meer gewoon door en de RCK schreef voor november 1940 een nieuwe vergadering uit. Er werd uitgeweken naar de zaterdagmiddag om 14.30 uur. In 1941 werden nog drie vergaderingen gehouden en in 1942 slechts twee. Ze werden slecht bezocht en de animo was duidelijk verdwenen.
In december 1941 gaf mej. dr. Hanni Erxleben, de Duitse assistente van prof. F. Kögl van de Universiteit Utrecht, een voordracht over nieuwere onderzoekingen over auxinen. Dit onderzoek vormt een donkere pagina in de Nederlandse chemiegeschiedenis omdat de resultaten niet te herhalen waren en er sprake was van knoeierijen door haar (29). In oktober 1942 sprak Louis den Dooren de Jong nog over ‘Bloedtransfusie, bloedgroepen en erfelijkheid’. In maart 1943 volgde de laatste bijeenkomst die tweemaal eerder was uitgesteld. Johan Jansen van de Keuringsdienst van Waren hield een voordracht over de ventilatie van de Maastunnel, die in 1942 zonder ceremonie was geopend. De RCK werd na 30 jaar een slapende organisatie.
Joodse leden van de RCK, voor zo ver niet uitgeweken of ondergedoken, werden in 1942 en 1943 opgepakt zoals medeoprichter Salomon Cohen die in oktober 1942 naar Westerbork werd getransporteerd. Hij overleefde de oorlog als een van de slechts 700 van de 12.000 Joodse Rotterdammers en stierf in 1947 (30). Een ander RCK-lid van het eerste uur, de apotheker dr. Hendrik (Hk) Cohen en privaatdocent in de geschiedenis van de farmacie aan de Universiteit Leiden, overleefde de oorlog niet. Hij stierf op 11 januari 1945 in het concentratiekamp Bergen-Belsen. Zijn kleinzoon Hendrik Floris Cohen schreef een ontroerend eerbetoon over hem (31).
Noten
Het Chemisch Weekblad is digitaal beschikbaar (https://ugp.rug.nl/cw). Een aantal van de hieronder genoemde referenties werd tevens gedigitaliseerd en is de link aangegeven. Voor de kranten, zie KB/Delpher.
(1) Jacques Böger en Paul van de Laar, Stad van Rotterdammers, Uitgave van het Rotterdams Dagblad en Historisch Museum Rotterdam, 2003, p. 37-39.
(2) Zie over de Nenijto: R. Daalder, ‘De witte stad’, Rotterdams Jaarboekje, 1990, p. 327-350. Digitaal beschikbaar via het Stadsarchief Rotterdam (https://rjb.x-cago.com/).
(3) Een necrologie van dr. W. van Rijn verscheen in het Dagblad van Rotterdam van 14 oktober 1944.
(4) Ernst Cohen, ‘Eene halve eeuw osmotische druk’, Chemisch Weekblad 31, 29 december 1934, p. 782-788. Zie ook het bericht met foto in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 28 december 1934.
(5) Verslag van de 84e Algemeene Vergadering der Nederlandsche Chemische Vereeniging gehouden te Rotterdam 19, 20 en 21 Juli 1939, Chemisch Weekblad 36, 16 september 1939, p. 623-628.
(6) Een verslag van de lezing en feestelijkheden verscheen in het Chemisch Weekblad 35, 26 november 1938, p. 825-826.
(7) H.A.M. Snelders, De geschiedenis van de scheikunde in Nederland 2, Delft University Press, 1977 (https://www.dbnl.org/).
(8) H.I. Waterman, ‘Nieuwere methoden ter beoordeeling van technische hydreeringsprocessen in het bijzonder in de vetindustrie’, Chemisch Weekblad 30, 25 februari 1933, p. 174-176.
(9) ‘De nomenclatuur der organische verbindingen’, Chemisch Weekblad 29, 6 augustus 1932, p. 478-482.
(10) P.E. Verkade, ‘Onderzoekingen over en met oneven vetzuren’, Chemisch Weekblad 28, 7 maart 1931, p. 168-169.
(11) P.E. Verkade, ’Problemen met betrekking tot de vetstofwisseling bij diabetes mellitus’,
I. Chemisch Weekblad 28, 8 augustus 1931, p. 470-474.
II. Chemisch Weekblad 28, 15 augustus 1931, p. 477-484.
(12) L.E. den Dooren de Jong, ‘De voedingsvoorwaarden der bacteriën in verband met hun pathogeniteit’, Chemisch Weekblad 39, 14 maart 1942 p. 131-136.
(13) ‘Belangrijke onderzoeker met pensioen’, Het Vrije Volk van 7 februari 1962.
(14) M. Wagenaar, ‘Over het mummieficatieproces der Aegyptenaren’, Chemisch Weekblad 36, 7 juni 1939, p. 348-355.
(15) Het tijdschrift Nederlandse Chemische Industrie (NCI) uit mei 1968. Het nummer ‘Elf Provinciën’ geeft daarin een overzicht van de Rotterdamse chemische industrie, p. 77-94. Het nummer is digitaal beschikbaak op de website van de CHG (https://chg.kncv.nl/).
(16) ‘Bertram, Dr. ir. Simon Hendrik’, Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld, Van Holkema & Warendorf, Amsterdam 1938, p. 133. Opgenomen in het Biografisch Portaal van Nederland (http://www.biografischportaal.nl/persoon/70845039).
(17) S.H. Bertram, ‘De kwantitatieve bepaling der in water onoplosbare hoogere verzadigde vetzuren in vetten en vetzuren’, Chemisch Weekblad 24, 7 mei 1927, p. 226-229.
(18) ‘Wij spraken met Dr. ir. S. H. Bertram’, interview in Het Vaderland van 20 januari 1953.
(19) I. Vledder, E. Homburg en E. Houwaart, ‘Particuliere laboratoria in Nederland. Deel 2: achteruitgang, consolidatie, transformatie, 1914-1950’, NEHA-Jaarboek voor economische, bedrijfs- en techniekgeschiedenis 63 (2000), p. 131( https://www.researchgate.net/).)
(20) D.J.W. Kreulen, ‘Een nieuw toestel ter bepaling van den aanleg tot broei van steenkolen en andere stoffen’, Chemisch Weekblad 27, 27 december 1930, p. 690-694.
D.J.W. Kreulen, ‘Studies met betrekking tot den aanleg van steenkool tot broei’, Chemisch Weekblad 29, 26 maart 1932, p. 201-205.
(21) I.J.F. Reydon, ‘Schuim als brandbuschmiddel’, De Ingenieur 39 (48), 29 november 1924, p. 951-955 (zie KB/Delpher/Tijdschriften).
(22) ‘Strijdgas en luchtbescherming – Wat bedreigt ons en wat doen we er tegen?’, Rotterdamsch Nieuwsblad van 20 oktober 1938.
(23) Zie voor een uitgebreide discussie over dit onderwerp: N.P.M. Nuij, ‘Schrikbeeld gehuld in nevelen. Nederlandse defensie en chemische oorlogvoering’, Militaire Spectator, Jrg. 170, 2001 (nr. 10), p. 532-542 en Norbert-Jan Nuij, ‘De dauw des doods. Nederland en de dreiging van chemische oorlogvoering 1918-1939’, in: Perry Pierik en Martin Ros (red.), Vierde Bulletin van de Tweede Wereldoorlog, Uitgeverij Aspekt, Soesterberg, 2002, p. 399-426.
(24) ‘Commissie ter bestudeering van het gevaar van gasaanvallen uit de lucht’, Chemisch Weekblad 32, 12 oktober 1935, p. 586.
(25) A.P.J. Hoogeveen, ‘De taak van den scheikundige bij den luchtbeschermingsdienst’, Chemisch Weekblad 33, 4 april 1936, p. 214-215.
(26) ‘Symposium over chemie en luchtbescherming, gehouden onder de auspiciën der Nederlandsche. Chemische Vereeniging op 20 en 21 November 1936 te Leiden’, Chemisch Weekblad 34, 16 januari 1937, p. 31-44.
(27 D.W. Dijkstra, ‘Aantoonen van oorlogsgassen’, Chemisch Weekblad 34, 15 mei 1937, p. 351-355.
(28) ‘Mededeeling van het Algemeen Bestuur. Onze taak!’, Chemisch Weekblad 37, 25 mei 1940, p. 281.
(29) Snelders, p. 148-149.
Frank van Kolfschooten, Valse vooruitgang, Bedrog in de Nederlandse wetenschap, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen, 1993, p. 113-122.
(30) Herman Romer, Rotterdam na duistere jaren, 1945-1950, Europese Bibliotheek, Zaltbommel, 1994, p. 67.
(31) Floris Cohen, ‘Hendrik Cohen (1879-1945) als vroege historicus van de farmacie’, in: Esther van Gelderen e.a. (red.), Dingen die ergens toe dienen. Verhalen over materiële cultuur van wetenschap. Hilversum, Uitgeverij Verloren, 2017, p. 40-43. Zie ook zijn pagina op het Joods Erfgoed Rotterdam.
________________________________________________________________________________