Op vrijdag 8 november 2019 vond in het Erasmushuis van de Universiteit Leuven het jaarlijkse gezamenlijke symposium plaats van de sectie Historiek van de KVCV en de Chemie Historische Groep van de KNCV. De Lipsiuszaal op de achtste verdieping bood mooi uitzicht op de toren van de Leuvense Universiteitsbibliotheek. Het onderwerp van het symposium was gewijd aan de chemische industrie van de afgelopen 100 jaar in de Lage Landen. Klik hier voor de folder met het programma. De volgende zes Vlaamse en Nederlandse sprekers gaven een beeld van de ontwikkelingen.
- Geerdt Magiels: 100 jaar Chemie en Farma in België
- Ernst Homburg: Historiografie van de chemische industrie: wat voor geschiedenissen zijn er, en waar is behoefte aan?
- Geert Vanpaemel: Wetenschap, Industrie en Big Science: Bouwen aan het Atoomtijdperk in België
- Hendrik Deelstra: Janssen Pharmaceutica van oprichting tot heden en de Belgische Farmaceutische industrie
- Joost Jonker: Een logische diversificatie? De Koninklijke Shell-groep en de petrochemie 1925-1965
- Eelco Vogt: Van zwavelzuur tot katalysatoren: Ketjen, Akzo (Nobel) en Albemarle in Amsterdam-Noord van 1901 – 2019
De introductie van de sprekers en een samenvatting van hun voordrachten zijn hieronder weergegeven. De bijgevoegde foto's zijn genomen tijdens hun presentatie.
____________________________________________________________________________________________
Geerdt Magiels: 100 jaar Chemie en Farma in België
Geerdt Magiels is bioloog en filosoof. Hij schrijft en praat over wetenschap, kunst, gezondheid, geneeskunde, biologie en samenleving. Ook te horen op de radio en te lezen in de krant, schreef hij eerder boeken over psychiatrie en (geestelijke) gezondheidszorg, over Paul Janssen, over Freud en Darwin, over circulaire economie en de geschiedenis van de chemie. Hij werkt nu aan een boeken over kunst en wetenschap en over euthanasie in de psychiatrie.
Samenvatting
Onze wereld bestaat uit chemie, uit kleine onzichtbare elementen die zich verbinden tot de moleculen die het dagelijkse leven van mens en planeet bepalen.
De wereld van de chemie is een wereld van kennis. Dankzij de nieuwsgierigheid, de inzet en het talent van een ontelbare mensen, waarvan de meeste namen onbekend zijn gebleven, begrijpen wij beter de bouwstenen van de wereld om ons heen.
Geënt op deze wetenschap kon de chemie uitgroeien tot een industrie die ons dagelijkse leven kleurt en vormt met een brede waaier aan producten, van eenvoudige materialen tot complexe technologieën.
De chemie-, biotech- en farma-industrie van België, gegroepeerd in de federatie essenscia, viert in 2019 haar honderdste verjaardag. In het boek Mensen en Moleculen vertellen Kenneth Bertrams en Geerdt Magiels de fascinerende geschiedenis van een eeuw ontwikkeling van de chemie, de farmaceutica en de life sciences in België. Die voorbije honderd jaar zijn slechts een prelude op de toekomst waarin innovatie van cruciaal belang zal zijn voor een samenleving in verandering.
Hendrik Deelstra (Universiteit Antwerpen) publiceerde een boekbespreking in Studium, Volume 12, Issue 1-3 (2019) p. 144.
____________________________________________________________________________________________
Ernst Homburg: Historiografie van de chemische industrie: wat voor geschiedenissen zijn er, en waar is behoefte aan?
Ernst Homburg studeerde af als chemicus in 1978 aan de Universiteit van Amsterdam, met als specialisatie chemische technologie, in het bijzonder de heterogene katalyse. Vanaf 1979 was hij als onderzoeker op het gebied van de geschiedenis van de scheikunde, en later als docent Chemie & Samenleving werkzaam aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, waar hij in 1993 in de Letteren promoveerde op een proefschrift over de beroepsontwikkeling van chemici in Duitsland tussen ca. 1790 en 1850. Van 1993 tot augustus 2017 was het werkzaam bij de afdeling geschiedenis van de Universiteit Maastricht (UM); sinds 2002 als bijzonder hoogleraar geschiedenis van wetenschap en techniek, in hun onderlinge samenhang. Vanaf augustus 2017 heeft hij een honoraire aanstelling als emeritus aan de UM. Van 1989 tot 2004 was hij (mede)redacteur van de series Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving, 1800-1890 en Techniek in Nederland in de twintigste eeuw. Boekpublicaties van zijn hand zijn o.a. Groeien door kunstmest: DSM Agro 1929-2004, met Arjan van Rooij (2004), Solvay: History of a Multinational Family Firm, met Kenneth Bertrams en Nicolas Coupain (2012), Een kabinet vol kleur: De collectie schildersmaterialen van de Amsterdamse verfhandelaar Michiel Hafkenscheid (1772-1846), met Ineke Pey (2018) en Hazardous Chemicals: Agents of Risk and Change, 1800-2000, met Elisabeth Vaupel (red.) (2019). In 2014 kreeg hij de HIST-Award van de American Chemical Society voor zijn werk op het gebied van de geschiedenis van de scheikunde.
Samenvatting
Na een korte reflectie op de afbakening van de chemische industrie, richt ik in deze voordracht op historiografie van de chemische industrie, aan de hand van vragen zoals: Wat voor historische studies van de chemische industrie zijn er eigenlijk? Wat is de kwaliteit ervan? Zijn sommige benaderingen of thema’s oververtegenwoordigd, en andere ondervertegenwoordigd? Het aantal historische overzichten is zeer klein. Aan de hand daarvan, en op grond van mijn eigen studie, kan men de beschikbare studies onderverdelen op grond van (A) de daarin gekozen disciplinaire benaderingen, of thematiek (economisch; bedrijfshistorisch; geografisch; politiek; arbeidsomstandigheden; focus op R&D; industrieel archeologisch; biografisch; en milieuhistorisch), en (B) de scope van de studie (mondiaal, continentaal, nationaal, regionaal, één onderneming, één fabriek, maar ook studies van aparte afdelingen, zoals engineering, logistiek, marketing, etc.). In de voordracht zullen voorbeelden van deze benaderingen, waarbij ik mij beperk tot boeken.
Aan het slot trek ik de volgende conclusies.
(I) Benaderingen: (1) het sterkst ontwikkeld zijn studies op het gebied van de economische geschiedenis, de bedrijfsgeschiedenis en de techniekgeschiedenis; (2) meer aandacht verdienen de historische geografie, de milieugeschiedenis en de geschiedenis van chemische markten en marketing; (3) bijna non-existent zijn de geschiedenis van chemische installaties en engineering, de industriële archeologie, en geschiedenis van de arbeid, van logistiek en distributie, en van de financiële en juridische afdelingen.
(II) Periodes: (1) de periode 1850-1970 is het best bestudeerd; (2) de jaren vóór 1850 zijn zeer verwaarloosd, dit in sterk contrast met de geschiedenis van de scheikunde m.b.t. die periode; (3) Voor de jaren 1970-2020 ontbreken samenvattende, synthetische studies vrijwel geheel. Dat geldt echter ook voor de geschiedenis van de scheikunde m.b.t. die jaren.
De sheets van de lezing met uitgebreide teksten en boektitels zijn als pdf-bestand hier te downloaden.
_____________________________________________________________________________________________
Geert Vanpaemel: Wetenschap, Industrie en Big Science: Bouwen aan het Atoomtijdperk in België
Geert Vanpaemel (1955) is hoogleraar wetenschaps-geschiedenis en wetenschapscommunicatie aan de KU Leuven. Hij studeerde natuurkunde aan de KU Leuven, waar hij in 1985 promoveerde met een proefschrift over het wetenschappelijk onderwijs in Leuven tijdens de zeventiende en achttiende eeuw. Zijn onderzoek richt zich op de geschiedenis van de wetenschappen in België, van de zestiende tot de twintigste eeuw. Daarnaast deed hij ook onderzoek naar de geschiedenis van het wetenschappelijk onderzoek van kunstwerken en de wetenschapspopularisering. Op dit ogenblik bereidt hij een boek voor over de geschiedenis van het Studiecentrum voor Kernenergie, dat in 2021 zijn zeventigste verjaardag viert.
Samenvatting
Tijdens de jaren na de Tweede Wereldoorlog bereidde België zich voor op een intrede in het Atoomtijdperk. Het quasi-monopolie op de productie van uranium en de overeenkomst met de VS en Groot-Brittannië in 1944, leek België een voorsprong te verschaffen in de uitbouw van een nucleaire sector voor vreedzame toepassingen. Het liep echter niet zo vlot. De VS weigerden lange tijd om Belgische geleerden in te lichten over de nucleaire technologie. De Belgische universiteiten richtten dan maar zelf instituten voor kernenergie op. Pas vanaf 1952 kwam een samenwerking tussen België en de VS op gang. Dit leidde tot de oprichting van een Studiecentrum voor de Toepassingen van Kernenergie, waarin wetenschappelijke kennis werd ingezet voor de uitbouw van een Belgische nucleaire industrie. Mol werd uitgekozen als ideale locatie voor de bouw van een studiereactor en bijhorende laboratoria. In 1957 werd het Studiecentrum vervangen door een instelling van openbaar nut, het Studiecentrum voor Kernenergie (SCK-CEN). In de lezing wordt ingegaan op de complexe wordingsgeschiedenis van het SCK-CEN, in het bijzonder met oog voor de vorming van geleerden en technici, en de rol van de Belgische nijverheid in de oriëntatie van het onderzoek.
_____________________________________________________________________________________________
Hendrik Deelstra: Janssen Pharmaceutica van oprichting tot heden en de Belgische Farmaceutische industrie
H. Deelstra (1938) promoveerde in 1963 aan de Universiteit te Gent (RUG) tot doctor in de wetenschappen (groep Scheikunde) in het laboratorium voor analytische scheikunde met als promotor prof. dr. J. Hoste en prof. dr. F. Verbeek. Na een aanstelling tot eerst-aanwezend assistent (RUG) was hij in het kader van de Belgische Universitaire Samenwerking actief als hoogleraar, eerst in Congo (1963-1968) en vervolgens als gewoon hoogleraar in Burundi (1968-1972). In 1972 werd hij benoemd aan de pas opgerichte Universitaire Instelling Antwerpen (thans Universiteit Antwerpen). Als gewoon hoogleraar was hij verantwoordelijk voor het onderwijs (en het onderzoek) in de Bromatologie (Voedselleer), Spectrometrische Analysetechnieken, Milieu en Ontwikkeling en de Historiek van de Scheikunde. Hij is sinds oktober 2003 op emeritaat.
Samenvatting
De farmaceutische industrie in België begint met Albert Meurice (1869-1939), beter bekend voor zijn oprichting te Brussel van het Institut Meurice Chimique. Hij startte tijdens wereldoorlog I in 1915 clandestien met de synthese en productie van geneesmiddelen. In 1929 bij de oprichting van de Union Chimique Belge (UCB) door Emmanuel Janssen (1879-1955) fusioneerde het bedrijf van A. Meurice met andere chemische industrieën. De UCB, die tal van tegenslagen moest overwinnen, werd vanaf 1960 en vooral vanaf 2000 een grote farmaceutische industrie.
Ook al zijn er nog Belgische farma bedrijven, het grootste deel van de lezing zal gewijd zijn aan vader en zoon Janssen, pioniers van de farma industrie in de Kempen. Vader Constant, arts richtte in 1934 te Turnhout een farmaceutisch bedrijfje op. Zoon Paul begon in 1953 met de synthese, productie en verkoop van geneesmiddelen. In 1961 maakte zijn bedrijf deel uit van de Amerikaanse multinational Johnson& Johnson. Paul Janssen mocht echter zijn eigenheid behouden. Hij synthetiseerde talrijke belangrijke geneesmiddelen en mag terecht beschouwd worden als een der grootste Belgen.
_____________________________________________________________________________________________
Joost Jonker: Een logische diversificatie? De Koninklijke Shell-groep en de petrochemie 1925-1965
Joost Jonker (*1955) is NEHA Hoogleraar Bedrijfsgeschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en senior onderzoeker aan het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam. Hij specialiseerde zich op de financiële- en bedrijfsgeschiedenis van 1500 tot heden en schreef onder meer, samen met collega’s, een omvattende bedrijfsgeschiedenis van Koninklijke Shell (2007).
Samenvatting
Medio jaren 1920 raakte de Koninklijke/Shell Groep via twee wegen geïnteresseerd in de petrochemie, namelijk de evolutie van oliekraken en de in Duitsland opgedane kennis van hydrogeneren. Die interesse leidde nog tijdens de jaren dertig tot een reeks technische doorbraken en nieuwe producten. Na de oorlog zette het bedrijf vol in op de petrochemie met de bedoeling daar een volwaardige tweede activiteit van te maken naast de olie. De stap leek erg logisch. Petrochemie had de toekomst; de Groep beschikte over grondstoffen, een sterke marktpositie, veel belangstelling voor onderzoek en ontwikkeling en een hang naar het bouwen van grote en complexe installaties. Tijdens de jaren 1950 en 1960 investeerde Koninklijke/Shell daarom honderden miljoenen in de ontwikkeling van petrochemische fabrieken, processen en producten. Het rendement daarvan viel tegen en bleef structureel ver achter bij wat de olie opleverde. Toch hield de onderneming vol, ervan overtuigd dat petrochemie een logische diversificatie was.
___________________________________________________________________________________________
Eelco Vogt: Van zwavelzuur tot katalysatoren: Ketjen, Akzo (Nobel) en Albemarle in Amsterdam-Noord van 1901 – 2019
Eelco Vogt is chemicus, gespecialiseerd in Heterogene Industriële Katalyse en Katalyse van Raffinaderijprocessen. Hij is in 1984 afgestudeerd aan de Universiteit Utrecht, waar hij in 1988 eveneens promoveerde. Sinds 1988 is hij in dienst van Akzo Chemie/Akzo Nobel/Albemarle Catalysts in verschillende rollen in de R&D organisatie. Hij heeft gewerkt aan zeolietsynthese, Fluid Catalytic Cracking, Hydroprocessing- en Hydrocracking, Solid acid alkylation, en vele andere onderwerpen. Hij was enige tijd directeur van de wereldwijde R&D organisatie van de Catalysts-divisie van Albemarle. Momenteel is hij Distinguished Advisor Catalysts R&T. In 2013 redigeerde en publiceerde hij met een groep collega’s het boek “Vrucht van Vitriool”, over de geschiedenis van Ketjen. Sinds 2014 is hij daarnaast buitengewoon hoogleraar Katalyse van Raffinaderijprocessen aan de Universiteit Utrecht, op een leerstoel ingesteld door Albemarle. Hij is voorzitter van de Industriële Raad van Advies (VIRAN) van de Nederlands Instituut voor Onderzoek in de Katalyse (NIOK), voorzitter van de Programmaraad Chemical Conversion, Process Technology and Synthesis van de Nederlandse Topsector Chemie, en was opdrachtgever en mede-auteur van de Roadmaps “Making Sustainable Chemical Products” en “Catalysis – Key to a Sustainable Future”.
Samenvatting
Gerard Tileman Ketjen begon in april 1835 met twee compagnons een zwavelzuurfabriek aan de trapjesschans in Amsterdam, aan de rand van het Leidseplein. Omdat de fabriek nogal eens overlast veroorzaakte voor de deftige gasten van het concertgebouw, moest hij verhuizen, eerst naar de andere kant van de Overtoom, de Kostverlorenkade, en later, in 1901, naar Amsterdam-Noord. Op de huidige locatie ontwikkelde het bedrijf zich van zwavelzuurproducent steeds meer tot producent van chemicaliën en materialen die met behulp van zwavelzuur worden gemaakt, zoals sacharine, actieve kool (Ketjen Black), organische sulfo-producten zoals Halamid, en uiteindelijk ook katalysatoren voor de olie-industrie. Deze laatste bezigheid startte in het midden van de jaren vijftig, en groeide uit tot de belangrijkste en later enige activiteit op de locatie. De zwavelzuurproductie werd verkocht, en in het eerste decennium van de 21e eeuw volledig gestopt. In 2007 werd de zwavelzuurfabriek ontmanteld en gesloopt. Als laatste kenmerkende “landmark” werd in 2014 de 107 meter hoge stalen schoorsteen neergehaald. Ketjen ging in de jaren zestig op in KZO, later in Akzo en Akzo Nobel. De business unit catalysts van Akzo Nobel werd in 2004 in zijn geheel verkocht aan Albemarle. Het bedrijf produceert in twee fabrieken kraak- en ontzwavelingskatalysatoren voor klanten over de hele wereld, en heeft een bloeiende research- en development afdeling.
____________________________________________________________________________________________
Laudatio Ernst Homburg
Halverwege het symposium gaf de voormalige CHG-voorzitter Rob van Veen een kort laudatio ter gelegenheid van het recente afscheid van Ernst Homburg als professor aan de Universiteit Maastricht en overhandige hem namens het CHG-bestuur een litho van het laboratorium van Justus Liebig.