Door Eric R.J. Wils, datum 16-11-2023, tweede versie 15-1-2024
Inhoudsopgave
Inleiding
De initiatiefnemers
De eerste bestuursleden
De eerste vergaderingen
Het monument voor J.H. van ’t Hoff
De periode tot 1923
Bijlage: Lijst met voordrachten van 1914-1923
Inleiding
In 1913 werd de Rotterdamsche Chemische Kring (RCK) opgericht, tien jaar na de oprichting van de Nederlandsche Chemische Vereniging (NCV) en de introductie van het Chemisch Weekblad. Het was niet de eerste chemische kring in Nederland, in 1908 was eerder de Leidsche Chemische Kring opgericht. De universiteitsstad Leiden kon bogen op de hoogleraren organische chemie A.P.N. Franchimont (erevoorzitter) en anorganische en fysische chemie F.A.H. Schreinemakers als boegbeelden. De chemische kringen werden pas in 1922 onderdeel van de NCV.
In 1913 was in Rotterdam wel de Nederlandsche Handels-Hoogeschool opgericht waar een leerstoel was ingesteld voor ‘de verzameling van handelswaren en van grondstoffen en producten der nijverheid’. Rotterdam was nu eenmaal de stad van handel en nijverheid en niet van fundamenteel chemisch onderzoek. Wat niet wil zeggen dat het was gespeend van wetenschappelijke gremia. In 1769 was er het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte opgericht, honderd jaar later gevolgd door het Rotterdams Natuurkundig Genootschap.
Hieronder wordt kort ingegaan op de eerste tien jaar van de RCK en vooral op een aantal personen dat deze kring vorm heeft gegeven.
De initiatiefnemers
Bij het honderdjarig bestaan van de RCK in 2013 werd een postzegel uitgegeven met het logo opgebouwd uit benzeenringen. En in het julinummer van C2W Life Sciences, een opvolger van het Chemisch Weekblad, werd inhoudelijk stilgestaan bij het jubileum (1).
Het begon in april 1913. Toen stuurden dr. S.S. Cohen, dr. W. van Rijn en technoloog D.A. Kampschreur een circulaire rond om een zuiver wetenschappelijke vereniging in Rotterdam op te richten om chemische vraagstukken te behandelen.
Wie waren die personen, die in de geschiedenis van de scheikunde in Nederland onderbelicht zijn gebleven?
Dr. S.S. Cohen (1879-1947)
De op 3 mei 1879 in Rotterdam geboren Salomon Samuel Cohen promoveerde in december 1904 aan de Universiteit van Bern tot doctor in de scheikunde op het proefschrift Ueber 3-4-2’-Trioxyflavanon. Zoals meerdere Nederlanders die geen gymnasium als vooropleiding hadden doorlopen, kon hij toen niet promoveren aan een Nederlandse universiteit. Daarom werd uitgeweken naar Zwitserland.
In 1905 richtte hij in Rotterdam aan de Stadhuissteeg het ‘Scheikundig, Bacteriologisch en Hygiënisch Laboratorium’ op. Een laboratorium dat paste in de stad van handel en nijverheid. In het handelsproefstation konden ertsen, metalen, landbouwproducten, suiker, meststoffen en smeermiddelen scheikundig worden onderzocht volgens een advertentie in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 3 juni 1905. Het laboratorium verhuisde in 1909 naar de Hoogstraat. In 1910 trad de medicus dr. Nathaniel Waterman (1883-1961) toe tot het laboratorium voor het bacteriologisch onderzoek. Feitelijk waren het twee laboratoria die in 1931 en 1932 werden opgeheven (2).
Salomon Cohen schroomde niet zijn mening over keuringen te uiten in de beschikbare technische tijdschriften zoals De Ingenieur. Bijvoorbeeld in 1909 over de keuring van olie die best gemist zou kunnen worden volgens een ingezonden stuk: ‘Zonder keuring kan en zal vermoedelijk de grootindustrie slechts oliën leveren, die men eerst als zodanig herkent, wanner het te laat is’ (3).
Salomon Cohen was lid van de NCV en werd in de periode 1930-1932 NCV-bestuurslid.
Dr. W. van Rijn (1875-1944)
Willem van Rijn was eveneens een Rotterdammer van geboorte waar hij op 1 juni 1875 ter wereld kwam. In 1892 slaagde hij voor het HBS-diploma en ging daarna in Utrecht studeren. Daar behaalde hij in 1895 zijn theoretisch apothekersexamen. Ook hij moest uitwijken naar Zwitserland om te kunnen promoveren. In juli 1897 promoveerde hij aan de Universiteit van Zürich bij prof. dr. A. Werner (Nobelprijswinnaar voor chemie in 1913) op het proefschrift Die Stereochemie des Stickstoffs. Het werd een bekroonde dissertatie. In de inleiding wordt de stereochemie van het koolstofatoom zoals voorgesteld door J.H. van ’t Hoff aangehaald (4).
Van Rijn vestigde zich in 1899 als apotheker aan de Provenierssingel in Rotterdam. In 1902 werd hij lid van het Bataafsche Genootschap. Hij maakte jarenlang deel uit van examencommissies voor apothekersassistent en analist. En werd geraadpleegd als scheikundig deskundige in rechtszaken.
D.A. Kampschreur (1871-1955)
Dirk Alexander Kampschreur werd geboren op 17 juni 1871 te Vlissingen. Na de middelbare school ging hij in Delft technologie studeren aan de toenmalige Polytechnische School. In juli 1893 slaagde hij voor het technologen-examen tegelijkertijd met de latere hoogleraar organische chemie in Delft Jacob Boëseken.
Kampschreur verbond zijn loopbaan met de handelsfirma van L.J.M. Krul (1853-1924), later omgedoopt tot de NV Krul’s Chemicaliënhandel. De firma was in 1897 gevestigd aan de Stationsweg in Rotterdam en later in de Gaffelstraat. Ze handelde in tal van chemicaliën volgens krantenadvertenties: van ammonia anhydride tot sulfaat-soda. En leverde tevens producten aan wasserijen.
Kampschreur werd in 1899 hoofdredacteur van Krul’s Maandblad voor hand-, stoom- en chemische wasserijen (5). In het blad stond niet alleen reclame van toeleveranciers van wasserijbenodigdheden maar werden tevens de technische ontwikkelingen op het gebied van de wasbehandeling besproken. Na het terugtreden van Krul werd Kampschreur in 1918 directeur van de NV Krul’s Chemicaliënhandel.
De eerste bestuursleden
In juni 1913 bleek dat er voldoende belangstelling was voor het oprichten van een chemische kring. De vooraankondiging van de eerste RCK-vergadering op 10 november 1913 werd gepubliceerd in het Chemisch Weekblad. Ook het Pharmaceutisch Weekblad publiceerde de aankondiging. Men vergaderde in het nieuwe gebouw van de HBS aan de ’s-Gravendijkwal. De RCK begon met 22 leden. Er werden statuten opgesteld, de contributie vastgesteld op f. 2 per jaar en een bestuur gekozen. En kon een begin worden gemaakt de chemische kennis van de RCK-leden te vermeerderen door de vergaderingen bij te wonen.
Van de drie initiatiefnemers trad alleen Van Rijn toe tot het eerste bestuur. Dat werd als volgt samengesteld (6): Dr. A. Lam, voorzitter; Dr. A.J. Boks, vicevoorzitter, Dr. J.H. Driessen, penningmeester en Dr. W. van Rijn, secretaris.
Wie waren nu die andere drie eerste bestuursleden die het startschot dienden te geven?
Dr. A. Lam (1860-1918)
Dr. Anske Lam werd geboren op 1 mei 1860 in Leeuwarden, zijn vader was apotheker aldaar. Na het gymnasium ging hij in 1860 scheikunde studeren aan de Rijksuniversiteit van Groningen en promoveerde aldaar in 1888 op het proefschrift Bijdrage tot de kennis der directe verbindingen. Daarna werd hij leraar aan de HBS in Veendam.
In 1893 kreeg hij de functie van scheikundige aan de Keuringsdienst van Voedingsmiddelen te Rotterdam. Hij had toen de beschikking over vier keurmeesters. In 1908 werd hij aangesteld als directeur van de keuringsdienst dat een nieuw laboratorium kreeg aan de Westzeedijk. De dienst spoorde vervalsingen van voedingsmiddelen op en Lam publiceerde daarover (7). Lam stelde ooit dat mocht het komen tot het ontbreken van toezicht op de invoer van levensmiddelen in Nederland: ‘het land de asbak van Europa werd’ (8).
In 1915 trad hij af als voorzitter van de RCK om in 1916 voorzitter van de NCV te worden. Hij was de eerste NCV-voorzitter die geen hoogleraar was. In augustus 1918 vierde hij zijn 25-jarig jubileum, waaraan het Chemisch Weekblad ruime aandacht besteedde met een overzicht van zijn carrière (9). Een maand later overleed hij.
Lam was iemand met veel bestuurlijke ervaring en was lid van het Bataafsche Genootschap en het Rotterdamsch Natuurkundig Genootschap. Hij was tevens voorzitter van de vereniging van directeuren van de Nederlandse keuringsdiensten.
Dr. A.J. Boks (1871-1936)
Albert Johan Boks werd op 23 oktober 1871 geboren in Apeldoorn. Hij volgde in Zutphen het gymnasium en ging in 1892 scheikunde studeren aan de Universiteit van Amsterdam. In zijn eerste studiejaren was hij dus bekend met Van ’t Hoff die in 1895 uit Amsterdam vertrok. In 1902 promoveerde hij bij Van ‘t Hoffs opvolger prof. dr. H.W. Bakhuis Roozeboom op het proefschrift Mengkristallen van ammoniumnitraat en thalliumnitraat (10). In de laatste stelling in zijn proefschrift poneerde hij dat voor het lesgeven aan een vijfjarige HBS een academische opleiding gewenst was.
In 1900 was hij naar Leeuwaarden verhuisd. Na een periode van lesgeven aan de HBS aldaar kwam hij in 1903 naar Rotterdam als scheikundeleraar aan de HBS, waaraan hij tot zijn overlijden bleef lesgeven. En regelde en passant bij zijn directeur dr. Steven Birnie dat de RCK vanaf 1913 kon samenkomen in de HBS aan de ’s-Gravendijkwal.
Boks stond pal voor de kwaliteit in het onderwijs en trad in 1909 dan ook toe tot het bestuur van de in Den Haag gevestigde ‘Vereeniging van Academisch gevormde leeraren’. In de periode 1910-1912 maakte hij deel uit van de onderwijscommissie van het NCV-bestuur. Boks had aanzien buiten zijn leraarschap en werd omschreven als een man van wetenschappelijke standing (11). Hij stapte in 1914 echter alweer uit het RCK-bestuur.
Dr. J.H. Driessen (1872-1945)
Johannes Hendrik Driessen werd op 7 mei 1872 geboren in Rotterdam. Hij was de kleinzoon van de oprichter van de Rotterdamse A. Driessen’s Cacao en Chocolaadfabriek. Zijn vader Cornelis Adrianus Driessen nam het bedrijf over en Johannes groeide op met chocola. Hij studeerde aan de Technische Hochschule in Aken en slaagde in 1896 als technisch scheikundige. Twee jaar later promoveerde hij aan de Universiteit van Kiel op het proefschrift Ueber den Phenylpropargylaldehyd.
Hij werkte in 1899 als assistent in het Rijkslandbouwproefstation te Hoorn en in 1901 bij de Keuringsdienst van Voedingsmiddelen van Rotterdam. Daar vertrok hij al in 1902 om het laboratorium van de Cacao en Chocolaadfabriek te leiden. Hij ontwierp een zogenoemde slibmethode ter bepaling van cacaoschillen in cacaopoeder om vervalsingen tegen te gaan (12). In 1913 sprak hij op een internationaal farmaciecongres in Den Haag over het dopgehalte van cacao en chocolade (13).
De eerste vergaderingen
Op de eerste RCK-vergadering op 8 december 1913 waren twaalf leden aanwezig inclusief de drie bestuursleden die een presentatie gaven naast het doen van mededelingen en bespreken van huishoudelijke zaken. Apotheker Van Rijn sprak over morfinevergiftiging naar aanleideing van een gerechtelijk onderzoek in Abbenbroek waarvoor hij was geconsulteerd. Chemieleraar Boks gaf een demonstratie van het toestel van Bloemendal voor het aantonen van kleine hoeveelheden arseen. In de loop van de vergadering vormde zich een arseenspiegel op het reactorvaatje Voorzitter Lam sprak over de bepaling van het vriespunt van melk en niet, zoals aangekondigd, over een refractometer.
Het waren praktisch getinte onderwerpen en die voerden voorlopig de boventoon maar in de volgende jaren zouden ook de resultaten van theoretisch onderzoek worden gepresenteerd (zie de bijlage met titels voordrachten).
De RCK kwam in principe van november tot april van het volgend jaar een keer of zes samen op de tweede maandag van de maand. Stipt om kwart over acht ’s avonds in de HBS aan ’s-Gravendijkwal, later om acht uur. Opvallend is dat Kampschreur, mede-initiatiefnemer van de RCK, geen bijdrage leverde om bijvoorbeeld de problematiek van de wasmiddelen te bespreken. Salomon Cohen was wel iemand die geregeld een presentatie hield. In 1914 over ‘Oppervlakteverbranding en toepassing in de techniek’ en ‘Een geval van aantasting van een stoomketel’, beide onderwerpen werden verdeeld over twee vergaderingen. En hij sprak over de binding van stikstof uit de lucht, dat door het onderzoek van prof. Fritz Haber en de ammoniakproductie bij de Badische Analin & Sodafabrieken een revolutie onderging. Het voedselonderzoek was altijd goed voor een presentatie zoals door dr. Tammo Folpmers over de directe waterbepaling in specerijen, waarover hij ook publiceerde (14). En bestuurslid Johannes Driessen gaf een lezing over de beoordeling van cacaopoeder in verband met de fabricage.
De erudiete HBS-directeur Steven Birnie (1855-1939), en oud leraar natuur- en scheikunde, was net als Cohen een veelvuldig spreker op de vergaderingen. Hij was tevens lid van de andere wetenschappelijke gremia in Rotterdam. In 1890 had hij ernstige oogschade opgelopen tijdens het uitvoeren van een chemisch experiment met kaliumpermanganaat en zwavelzuur voor het Bataafsch Genootschap. Dat belette hem niet voordrachten te houden en een periode voorzitter van de RCK te worden als opvolger van Anske Lam (15). In 1915 werden op drie achtereenvolgende bijeenkomsten door hem de Brownse beweging besproken en het aantal en massa van moleculen en atomen volgens de Fransman Jean-Baptiste Perrin. Albert Einstein had in 1905 een theorie van de Brownse beweging opgesteld en theoretische formules afgeleid. Perrin slaagde erin Einsteins berekening met observaties aan te tonen.
Een ander lid die geregeld lezingen gaf was dr. ir. Hein Israël Waterman (1889-1961), de jongere broer van bovengenoemde medicus dr. Nathaniel Waterman. Na zijn promotie in 1911 aan de Technische Hogeschool in Delft bij prof. Jacob Boëseken, werkte hij bij het Rijksbureau tot Onderzoek van Handelswaren in Leiden en daarna als leraar aan de Middelbare Technische School (MTS) in Dordrecht. Zijn eerste voordracht in maart 1915 ging over enkele omzettingen, die gedurende het drogen van aardappelen en bananen plaatsvinden. Over de omzetting van het zetmeel in ‘Neerlands volksvoedsel’ zoals eigenheimers en Zeeuwse blauwen, schreef hij voor het Chemisch Weekblad een drietal artikelen (16).
Onder de eerste leden waren twee vrouwen, zodat de RCK toch al vroeg als geëmancipeerd kon worden beschouwd. Ongetrouwd en de aanspreekvorm bleef, ook op latere leeftijd, mejuffrouw. Mej. dr. Alide Grutterink (1869-1927) had farmacie aan de Universiteit van Utrecht gestudeerd en was cum-laude in 1910 aan de Universiteit van Bern gepromoveerd. Ze werkte als apotheker in het Gemeentelijk Ziekenhuis aan de Coolsingel in Rotterdam. Ze maakte van 1903 tot 1905 deel uit van het NCV-bestuur en was de eerste penningmeesteresse van de vereniging. Vanaf 1910 was ze tevens verbonden aan de Universiteit van Leiden als privaat-docente in de microchemie (17). Over haar in het Chemische Weekblad in 1912 gepubliceerde onderzoek aan alkaloïden hield ze echter geen voordracht (18).
Mej. ir. Elisabeth van West (1881-1949) was in 1906 afgestudeerd als scheikundig ingenieur aan de Technische Hogeschool Delft. Ze trad daarna in dienst bij de Rotterdamse Keuringsdienst van Voedingsmiddelen van Anske Lam. In 1921 werd ze onderdirectrice van de Keuringsdienst van Waren te Dordrecht.
Het monument voor J.H. van ’t Hoff
Het jaar 1915 was een bijzonder jaar voor chemisch Rotterdam. In 1911 was Van ’t Hoff in Berlijn overleden en de eerste Nobelprijswinnaar voor scheikunde moest op gepaste wijze worden geëerd in zijn geboorteland. Het initiatief lag bij de Amsterdamse hoogleraar A.F. Holleman. De voor de hand liggende locatie voor een monument was Amsterdam waar Van ’t Hoff vanaf 1877 hoogleraar was geweest. Maar er zat oud zeer bij het Amsterdamse gemeentebestuur doordat Van ’t Hoff in 1895 naar Berlijn was vertrokken. Rotterdam, waar Van ’t Hoff was geboren en de HBS had gevolgd, wilde wel meewerken. Zodoende werd het plein voor de HBS aan de ’s-Gravendijkwal uitgekozen, hoewel Van ’t Hoff daar nooit naar school was gegaan omdat dat gebouw pas in 1906 in gebruik werd genomen. De RCK had geen bemoeienis met de keuze maar was ermee vanzelfsprekend uitermate verguld. Secretaris Van Rijn maakte wel met vele anderen deel uit van een Rotterdams comité voor het monument (19).
Door de Eerste Wereldoorlog konden geen buitenlanders de ceremonie bijwonen op 17 april 1915. Rond het monument verzamelden zich die dag Van ‘t Hoffs familie en Nederlandse genodigden. Het massaal aanwezige publiek werd rond het plein achter hekken geplaatst. Na prof. Holleman en de Rotterdamse burgemeester A.R. Zimmerman kwamen anderen aan het woord. Schooldirecteur (en RCK-lid) Birnie sprak de woorden:
‘Wij, die aan de school verbonden zijn, achten het voor haar een groote eer, dat op dit schoolplein het gedenkteeken voor Van ’t Hoff verrezen is. Uit naam van ons allen zeg ik daarvoor dank’.
Begeleid door scheikundeleraar Boks legde schoolkinderen een krans.
En ook de RCK-voorzitter Lam legde een krans en hield een toespraak eindigend met:
‘Moge, om nog eenmaal met Van ’t Hoff te spreken, bij de Grondwet spoedig vastgesteld zijn, dat “onderwijs en onderzoek gelijkelijk voorwerpen zijn van staatszorg !” Moge ook dit voorschrift van den grooten Rotterdammer eerlang ingang vinden!’
In de HBS aan de ’s-Gravendijkwal werd een foto van de onthulling opgehangen. Bij elke vergadering van de RCK vanaf 1915 in de HBS passeerden de aanwezigen het beeld van ‘de grote Rotterdammer’ en konden hem desgewenst eer betonen door hun hoed af te nemen. Want het plein was ‘gewijde grond’ voor de Rotterdamse chemici. Maar nagedachtenis vervaagt. In een boek uit 2011, honderd jaar na het overlijden van Van ‘t Hoff, over 37 beroemde Rotterdammers werd hij helaas niet opgenomen (20).
De onthulling van het monument voor J.H. van ’t Hoff in 1915 voor de HBS (bron: Stadsarchief Rotterdam).
De periode tot 1923
In navolging van Leiden en Rotterdam werden in 1916 de Utrechtse en Amsterdamse Chemische Kringen opgericht en meerdere steden gingen nog volgen. Ook in de Eerste Wereldoorlog bleven Nederlandse chemici zich verenigen. Nederland was weliswaar neutraal maar de oorlog had grote gevolgen voor de handelsstad Rotterdam. Vanaf 1916 was men er in de RCK geleidelijk toe overgegaan meer en meer sprekers uit te nodigden die niet tot de RCK behoorden. Zoals Dr. D.H. Wester, leraar in de natuurwetenschappen aan de Hogere Krijgsschool in Den Haag. In zijn lezing in april 1918 over ontploffingsmiddelen was de oorlog ter sprake gekomen. Ook het neutrale Nederland had grote hoeveelheden van explosieven als trinitrotolueen (TNT) nodig en dat was lastig als de uitgangsstof tolueen ontbreekt (21).
Vier jaar na de oprichting telde de RCK 28 leden. Twee daarvan woonden in Dordrecht en de trend dat niet alle leden Rotterdammers waren zou zich doorzetten. In de statuten was er dan ook sprake van Rotterdam en omstreken. In 1920 was het ledental van de RCK gestegen tot 35 (22). Van het allereerste RCK-bestuur was toen alleen de secretaris Willem van Rijn nog in functie, die zich ieder jaar herkiesbaar mocht stellen. Salomon Cohen was in 1920 voorzitter geworden en mej. Elisabeth van West penningmeesteresse.
De RCK was een deftige vereniging van academici met een zeker sociëteitskarakter. Naast zes apothekers was ongeveer de helft van de leden in 1920 scheikundig ingenieur van beroep, werkend in de toegepaste tak van de chemie. Onder hen jonkheer ir. Robertus Joan Boddaert (1878-1956) die een paar lezingen gaf. Hij stelde ooit in een vergadering de universitaire opleiding ter discussie die veel te theoretisch was in zijn ogen. Hijzelf was in 1905 afgestudeerd aan de Technische Hogeschool in Aken en sinds 1913 directeur-eigenaar van het Handelslaboratorium Dr. A. Verwey te Rotterdam. Het laboratorium bestaat 110 jaar nadien nog steeds.
De bekendste ingenieur was ongetwijfeld Hein Waterman, veelvuldig optredend in de bijeenkomsten en ook een periode vanaf 1916 deel uitmakend van het bestuur. Hij is bepaald niet onderbelicht gebleven in de geschiedenis van de scheikunde als opleider van generaties Delftse ingenieurs (23). In 1919 werd hij benoemd tot hoogleraar scheikundige technologie in Delft hetgeen hij tot zijn emeritaat in 1959 bleef uitoefenen. Hij verhuisde naar Delft maar bleef RCK-lid. In 1919 kende de RCK derhalve niet alleen een jonkheer maar tevens een hoogleraar onder haar leden.
Een andere in Delft gepromoveerde chemicus, Frans Goudriaan (1892-1984), was van 1918-1920 kortstondig lector anorganische scheikunde in Delft om daarna terug te keren naar zijn baan als leraar MTS in Dordrecht. In 1920 sprak hij over oppervlaktewerkingen, gebaseerd op zijn proefschrift uit 1916 dat handelde over roestprocessen. De andere gepromoveerde RCK-leden werkten in het bedrijfsleven.
De bijeenkomsten in 1920 gaven vrijwel hetzelfde beeld als in de voorafgaande jaren. Veelal met onderwerpen gericht op de industrie en praktische zaken. Zo behandelde Birnie het broeien van opgestapelde materialen, speciaal van hooi. En Waterman hield een lezing over het belang van de voorbereiding voor zetmeelhoudende grondstoffen voor de industrie. Maar in december 1920 sprak een nieuw lid over de chemie van glutaconzuur en aconietzuur: prof. dr. Pieter Eduard Verkade (1891-1979). Een onderwerp uit de organische chemie van natuurstoffen. Verkade was in 1915 in Delft gepromoveerd bij prof. Jacob Boëseken en in 1919 benoemd tot hoogleraar aan de Nederlandsche Handels-Hoogeschool te Rotterdam, waar hij tot 1938 bleef om hoogleraar in Delft te worden. En in de RCK ging hij een belangrijke rol spelen door in 1921 voorzitter te worden. In datzelfde jaar gaf hij een lezing over de metingen met een calorimetrische bom, die hij bij zijn aanstelling in Rotterdam met subsidie van het Hoogewerff Fonds had verworven (24).
In een lezing van dr. Johan Jansen, sinds 1917 verbonden aan de Rotterdamse Keuringsdienst van Waren, in 1922 over het ontsmetten van schepen werd nog nietsvermoedend het gebruik van het middel cyclon besproken (25). De werkende stof van het middel is blauwzuur en de naam cyclon zou 23 jaar later een afschuwwekkende naam krijgen.
In 1922 werden alle chemische kringen na overleg met het NCV-bestuur een afdeling van de NCV (26). De chemische kringen werden ook enigszins in die richting geduwd door de houding van de Utrechtse hoogleraar Hugo Kruyt, die geen uitnodiging meer zou aanvaarden van een kring als die niet aan de NCV was verbonden. In een aanpassing van de statuten konden voortaan alleen leden van de NCV nog gewoon lid van de RCK worden, anders werd men buitengewoon lid na toestemming van de leden. Het ledental bedroeg inmiddels 42 in 1923. Het doel bleef wel de beoefening van de scheikunde en aanverwante wetenschappen in de ruimste zin des woords te bevorderen.
Ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de RCK werd op zaterdag 20 oktober 1923 een buitengewone vergadering gehouden in Café Restaurant Caland aan de Coolsingel met de leden en een aantal genodigden, welkom geheten door voorzitter Verkade. Colloïdchemicus prof. Hugo Kruyt hield een voordracht over de theorie van éénmolecuullaagjes en de betekenis voor de scheikunde. Een feestelijk diner besloot de bijeenkomst.
De RCK bleef na het lustrum de band met Van ’t Hoff koesteren. In oktober 1924 werd door de RCK herdacht dat het vijftig jaar was geleden dat Van ’t Hoff de stereochemie van het koolstofatoom had beschreven. En dat werd geëerd door een tetraëder van bloemen bij het standbeeld te leggen (27). Salomon Cohen had het voorzittersschap overgenomen van prof. Verkade en hield een toespraak eindigend met het monument als 'de steen der wijzen' te beschouwen (28).
Noten
Met dank aan emeritus-hoogleraar Ernst Homburg voor commentaar en aanvullingen.
Het Chemisch Weekblad (https://ugp.rug.nl/cw) en het Pharmaceutisch Weekblad (https://www.pw.nl/archief/historisch-archief) zijn digitaal beschikbaar. Vele van de hieronder genoemde referenties werden tevens gedigitaliseerd en zijn de links aangegeven. Voor de kranten, zie KB/Delpher.
1. Henk Ottevanger, C2W Life Sciences, 13-19 juli 2013, p. 35.
2. Voor een bespreking van de laboratoria van S.S. Cohen: Ingrid Vledder, Eddy Houwaart en Ernst Homburg, ‘Particuliere laboratoria in Nederland, Deel 1: Opkomst en bloei, 1865-1914’, in: NEHA-Jaarboek 1999. p. 285-286.
3. S.S. Cohen, ‘Over de keuring van olie’, De Ingenieur, 1909, No. 5, p. 105-106.
4. Het proefschrift van W. van Rijn ‘Die Stereochemie des Stickstoffs. Theoretische Arbeit über den gegenwärtigen Stand dieses Untersuchungsgebietes mit praktischen Untersuchungen zur Auffindung neuer Isomeriefälle bei Stickstoffverbindungen‘ werd gedigitaliseerd door de University of California.
5. ‘Tobben met de was : een techniekgeschiedenis van het wassen in Nederland 1890-1968’, Proefschrift van Catharina Johanna Maria van Dorst aan de Technische Universiteit Eindhoven, 2007, p. 36.
6. Chemisch Weekblad 10, 29 november 1913, p. 1030.
7. A. Lam, ‘Vervalsching van voedingsmiddelen in Nederland’, in: Album der Natuur, Haarlem, 1908, p. 104-122.
8. A. van Raalte, ‘De ontwikkeling van het keuringsdienstwezen in Nederland’, Chemisch Weekblad 25, 17 juli 1928, p. 368-370.
9. Chemisch Weekblad 15, 3 augustus 1918, p. 972-974. Zie n.a.v. zijn overlijden ook Chemisch Weekblad 15, 5 oktober 1918, p. 1260.
10. Het proefschrift van A.J. Boks werd door KB/Delpher gedigitaliseerd.
11. In het Rotterdamsch Nieuwsblad van 17 april 1936 verscheen een omvangrijke necrologie van A.J. Boks.
12. J.H. Driessen, Pharmaceutisch Weekblad 46, 14 augustus 1909, p. 906-907.
13. J.H. Driessen, ‘Het dopgehalte van cacao en chocolade’, Compte rendu du XIme Congrès International de Pharmacie, tenu à La Haye-Scheveningue du 17 au 21 Septembre 1913, Tome II, 1913, p. 1071-1073. Door KB/Delpher gedigitaliseerd.
14. T. Folpmers, ‘Iets over directe waterbepaling in specerijen’, Chemisch Weekblad 13, 1 januari 1916, p. 14-16.
15. In het Chemisch Weekblad 36, 10 juni 1939, p. 419, verscheen een levensbericht van Birnie.
16. H.I. Waterman, ‘Omzettingen van het zetmeel in aardappelen tijdens het drogen’, Chemisch Weekblad 11, 4 april 1914, p. 332-337. Deel II verscheen op 16 januari 1915, p. 48-49. Deel III op 9 oktober 1915, p. 924-927.
17. In het Chemisch Weekblad 24, 5 februari 1927, p. 75, verscheen een levensbericht van Grutterink.
18. A. Grutterink , ‘Bijdrage tot het mikrochemisch onderzoek van eenige alkaloïden’, Chemisch Weekblad 9, 17 februari 1912, p. 124-163.
19. ‘De onthulling van het standbeeld van Van ’t Hoff’, Chemisch Weekblad 12, 24 april 1915, p. 382-400. Zie ook Rotterdamsch Nieuwsblad van 19 april 1915.
20. Roel Tanja, Rotterdammers, Wereldberoemd in de Maasstad, BBNC Uitgevers, Rotterdam, 2011.
21. D.H. Wester, ‘Over oude en nieuwe ontploffingsmiddelen’, 1918. De voordracht werd door KB/Delpher gedigitaliseerd. Zie ook: Ernst Homburg, ‘De Eerste Wereldoorlog: samenwerking en concentratie binnen de Nederlandse chemische industrie’, in: J.W. Schot et al. (eds.), Techniek in Nederland in de twintigste eeuw, II (Zutphen: Walburg Pers 2000), p. 316-331.
22. Ledenlijst in het Chemisch Weekblad 17, 6 november 1920, p. 581. Aangevuld in het nummer van 25 december 1920, p. 703.
23. H.A.M. Snelders, De geschiedenis van de scheikunde in Nederland 2, Delft University Press, 1977, p. 168-175.
24. Ibidem, p. 137-140.
25. J.D. Jansen, W. Schut en M. Wagenaar, ‘Eenige mededeelingen over de adsorptie van cyclon door verschillende levensmiddelen’, Chemisch Weekblad 19, 16 september 1922, p. 373-375.
26. Verslag van de Algemene Vergadering van de NCV over de Chemische Kringen, Chemisch Weekblad 18, 5 februari 1921, p. 81-83.
27. Rotterdamsch Nieuwsblad van 25 oktober 1924, met een foto van de tetraëder. Het feit werd tevens vermeld in de dagelijkse kroniek van het Rotterdams Jaarboekje van 1924.
28. Chemisch Weekblad 21, 1 november 1924, p. 515.
Bijlage: Lijst met voordrachten van 1914-1923
De voordrachten werden normaliter aangekondigd in het Chemisch Weekblad. Van 1913 tot november 1924 werden die met onderbrekingen tevens besproken in het journaal van de RCK. Zo springt het journaal bijvoorbeeld van maart 1918 naar november 1919 en van december 1919 naar november 1922. Dit verklaart mogelijk de beperkte lijsten in de jaren 1918, 1919 en 1921.
1914
Dr. S.S. Cohen: Een proef om met eenvoudige hulpmiddelen de binding van stikstof uit de lucht aan te toonen.
Dr. S.S. Cohen: Oppervlakteverbranding en toepassing er van in de techniek.
A. Lam: Bepaling van het watergehalte van voedingsmiddelen.
Jhr. J. Boddaert: Biologische reacties.
H. Smit Addens: Schoopeeren.
Dr. S.S. Cohen: Een geval van aantasting van een stoomketel.
Dr. T. Folpmers: Directe waterbepaling in specerijen.
1915
Dr. S. Birnie: lets over de Brownsche beweging, aantal en massa van moleculen en atomen, naar Jean Perrin.
Dr. J.H. Driessen: De beoordeeling van cacaopoeder in verband met de fabricage.
Dr. H.I. Waterman: Over enkele omzettingen, die gedurende het drogen van aardappelen en bananen plaats vinden.
Dr. W. van Rijn: Dierlijke giftstoffen.
Dr. R. van Melckebeke: Moderne begrippen betreffende de samenstelling van steenkool.
W.F. Gisolf: X-stralen en kristalstructuur.
1916
H. Smit Addens: Vernisfabricage.
Dr. S. Birnie: Het oplosbaarheidsproduct en andere kleine mededeelingen.
Dr. H.I. Waterman: Snelle bepaling van de dikte van de zinklaag van gegalvaniseerd ijzer.
Dr. H.I. Waterman: Invloed van aminoazijnzuur op de inwerking van alkali op glucose.
Dr. A. Lam: De zuurgraad.
Dr. H.J. Prins: Over het verband tusschen katalyse en affiniteit.
1917
Dr. P.E. Verkade: synthetische eiwitstoffen.
Jhr. J. Boddaert: Steenkolenondezoek.
Dr. H.I. Waterman: Een en ander over de stofwisseling van Aspergillus Glaucus.
Dr. W. van Rijn: Glycerinephosphorzuren.
Dr. S.S. Cohen: Inleiding tot het debat over de bestaansmogelijkheid van electro-chemische industrie in Nederland.
I.J.F. Reydon: Stookbedrijfscontrole.
Dr. W. van Rijn: Het bepalen van geringe hoeveelheden arsenicum.
1918
L.M. Lansberg: Over infectie van dierlijke organismen door bacteriën.
Dr. J.D. Jansen: Moleculair-refractie en structuur van nitroverbindingen.
Dr. S.S. Cohen: Verestering van vetzuren en glycerine.
Dr. D.H. Wester: Over oude en nieuwe ontploffingsmiddelen.
1919
Dr. C. Blomberg: Over eenige minder bekende titraties en hunne grondslagen.
Dr. J.D. Jansen: Het verband tusschen kleur en samenstelling van organische verbindingen.
1920
Dr. F. Goudriaan: Oppervlaktewerkingen.
Dr. S. Birnie: lets over het broeien, speciaal van hooi.
Dr. P.J. Montagne: Een en ander over de relatieve bewegelijkheid van atomen en groepen in organische verbindingen.
Dr. D.J. Hissink: De adsorptief in den bodem gebonden basen: haar bepaling en haar beteekenis voor de bodemprocessen.
Prof. Dr. H.I. Waterman: Het belang van de voorbereiding voor zetmeelhoudende grondstoffen voor de industrie.
Prof. Dr. P.E. Verkade: Iets over der chemie van het glutaconzuur en het aconietzuur.
1921
Dr. L.M. Lansberg: Over de bacteriënflora van vette oliën.
Dr. A. van Rossem: Sol en geltoestand van rubber.
Prof. Dr. P.E. Verkade: Calorimetrische onderzoekingen.
1922
Jhr. R.J. Boddaert: Het permutietfilter en het aantoonen van zeewaterschade.
A.H. van Delden: Het waterwerk van Rotterdam en de zuivering van het drinkwater.
Prof. Dr. P.E. Verkade: Complexe kwikverbindingen van glutacon- en aconietzuur.
Dr. W. van Rijn: Over het aantoonen van methyl in aethylalcohol.
Dr. J.D. Jansen: Het ontsmetten van schepen door Cyclon.
Prof. Dr. D.H. Wester: Bio-elementen.
1923
Dr. D. Twiss: Organische Polysulfiden.
Dr. J. Dekker: In de natuur voorkomende glyceriden.
H. Hartman: De energie der atoombindingen in de aliphatische koolwaterstoffen.
C. Ulrich: Kleurenphotographie.
Prof. Dr. H.R. Kruyt: De theorie der één-molecuullaagjes, en haar beteekenis voor de scheikunde.
Prof. Dr. C.J. van Nieuwenburg: Het onderzoek en de keuring van vuurvaste steen.
_________________________________________________________________