Het Teylers Museum is in 2018 bekroond tot eerste Nationaal Chemisch Erfgoed van Nederland. Deze plek heeft veel betekend voor de ontwikkeling van de chemie in Nederland. Laat u meenemen naar het ontstaan van het museum en de man die zijn leven wijdde aan het bekend maken van de chemie (en natuurkunde) bij het Nederlandse publiek: Martinus van Marum, vader van de Nederlandse chemie.
Martinus van Marum noem je misschien niet direct in het rijtje “Boyle, Lavoisier, en van ’t Hoff”, maar hij heeft desondanks een grote rol gespeeld in de totstandkoming van chemie als wetenschappelijke discipline. Hij werd geboren in Delft (20 maart 1750), waar de jonge Martinus lager onderwijs volgde en cum laude slaagde aan de Latijnse school. Zijn vader, Petrus van Marum, had een plateelbakkerij, maar verkocht deze om terug te gaan naar Groningen, waar hij 28 jaar eerder als ingenieur promoveerde.
Ook Martinus ging studeren aan de Groningse universiteit en hij promoveerde op 23-jarige leeftijd in de natuurwetenschappen (destijds filosofie genoemd) en in de medicijnen. De jonge doctor ging in 1776 aan de slag als arts in Haarlem. Maar al snel kreeg hij overal om zich heen uitnodigingen om te spreken en kreeg hij hoge functies aangeboden. Zo werd Van Marum datzelfde jaar lector wijsbegeerte en wiskunde en volgde het jaar daarop zijn aanstelling als directeur van het Kabinet van Natuurlijke Zeldzaamheden.
Ondertussen was hij zich met zijn vriend Gerhard Kuyper gaan bezighouden met de elektriseermachine. Hij publiceerde een reeks van zijn experimenten, die eindigde met een waterstofontploffing, in Verhandeling over het elektrizeeren (1776). De machine zou een grote rol spelen in de ontwikkeling van de moderne scheikunde.
Martinus was een zeer actieve man, niet alleen in het experimenteren, maar juist ook om het publiek kennis te geven van de natuurwetenschappen. Toen de Haarlemse koopman Pieter Teyler van der Hulst overleed in 1778, was het dus geen wonder dat Van Marum een aantal jaar later directeur werd van “Teylers Physische en Naturaliën Kabinet en Bibliotheek”. Een jaar later (1785) stelde hij de grootste elektriseermachine van zijn tijd in werking in het Teylers museum.
Zelf had hij daarvoor al redelijk wat proeven gedaan met het apparaat. Zo keek hij naar verschillende gassen die hij blootstelde aan elektrische ontladingen. Hij vormde daarbij onder andere ozon, stikstofdioxide en salpeterzuur, en zag dat er bij het elektriseren van ammonia waterstof ontstond. Daarnaast reduceerde hij ‘metaalkalk’ tot het desbetreffende metaal met zijn machine. Al zijn bevindingen verklaarde hij aan de hand van de phlogiston-theorie. Deze theorie, gepopulariseerd door de Duitse arts Georg Ernst Stahl, leerde dat iedere substantie uit drie ‘essenties’ bestond: de pure vorm van een stof, de vuurstof phlogiston (brandbaarheid), en eventuele onzuiverheden. Deze theorie kon een groot aantal waarnemingen verklaren, maar had een aantal haken en ogen.
De Franse scheikundige Antoine Laurent Lavoisier merkte deze haken en ogen op, en na een serie proefnemingen van 1772 tot 1774 toonde hij aan dat bij verbranding niet iets weggaat, maar dat er juist een gewichtstoename plaatsvindt. Zijn theorie was in het begin uiterst onpopulair en kreeg veel tegenstand. In 1785 trok Martinus van Marum naar Parijs om zijn experimenten met de Franse gemeenschap te bespreken. Op dat moment bereikte de discussie omtrent Lavoisiers theorie juist een hoogtepunt. Van Marum en Lavoisier ontmoetten elkaar kort en toen Van Marum terugkwam in Haarlem had hij twijfels over de phlogiston theorie.
Martinus besloot de volgende twee winters te wijden aan experimenten en kwam tot de conclusie dat Lavoisier het bij het rechte eind had. In 1787 publiceerde hij zijn bevindingen, alsook een beschrijving van de moderne scheikunde van Lavoisier die bijna populairwetenschappelijk te noemen is. Vijftien jaar later bracht hij ook het kristallografisch systeem van René Just Haüy naar Nederland en kreeg hij een aantal houten kristalmodellen voor het Teylers Museum. Beide waren belangrijke stappen voor de Nederlandse (chemische) wetenschap.
Zijn maatschappelijke betrokkenheid stond ook niet stil. In 1794 werd hij benoemd tot secretaris van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen. Tijdens de bezetting onder Napoleon speelde Van Marum ook een belangrijke rol in het tot stand brengen van de Nederlandse versie van de Parijse Académie des Sciences. In 1808 vond toen de oprichting van het Koninklijk Instituut van Wetenschappen, Lettren, en Schoone Kunsten plaats; later zou dit de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen worden. In zijn leven was hij betrokken bij 37 verenigingen en tot aan zijn dood deed hij actief mee.
Van Marum heeft talloze ontdekkingen en uitvindingen gedaan. Enkele voorbeelden: de kleuren van een elektrische vonk in een waterstofatmosfeer; de rangorde van metalen wat betreft geleiding; de eerste waarneming van elektromagnetisme; een draagbare brandspuit; aanbevelingen de luchtzuivering van gebouwen; op 81-jarige leeftijd nog beval Van Marum een dampend bad aan voor de behandeling van mensen met cholera. Ook deed hij veel experimenten voor geïnteresseerde buitenlandse wetenschappers als Volta, Priestly en Pfaff.
We hebben dus veel aan deze bijzondere man en zijn ‘ongemeen groote Electrizeer-machine’ te danken. Vandaar dat het Teylers Museum, waar Martinus zijn experimenten uitvoerde en de elektriseermachine te bewonderen valt, uitgeroepen is tot Nederlands eerste Nationaal Chemisch Erfgoed.